Opinie

De kerk verdiende wel aan praalgraven

Het geld dat kerkmeesters ontvingen voor de praalgraven vloeide in de kas van de kerk.

Prof. dr. B. A. Zuiddam
27 October 2020 12:50Gewijzigd op 17 November 2020 08:00
Het praalgraf van de zeeheld Piet Pieterszoon Hein (1577-1629) in de Oude Kerk in Delft. beeld RD
Het praalgraf van de zeeheld Piet Pieterszoon Hein (1577-1629) in de Oude Kerk in Delft. beeld RD

Arjan Nobel bestrijdt dat de kerk na de Reformatie veel geld verdiende aan praalgraven en de mens in het middelpunt stelde. Maar de historische gegevens die hij opvoert (RD 23-10) bevestigen slechts mijn stelling.

Vanaf de publicatie van Charles Taylors ”A secular Age” (Harvard, 2007) valt het niet meer te ontkennen dat het tijdsgewricht van de Reformatie een verschuiving van God naar de mens heeft meegebracht. Die verschuiving is het pijnlijkst waarneembaar in de kerk. Als Nobel daar anders over denkt, mag dat, maar beschuldigingen van „de plank helemaal mis” slaan, „manipulatie” en „grote woorden die iedere historische onderbouwing missen” duiden aan dat belangrijke filosofische en kerkhistorische publicaties aan hem zijn voorbijgegaan.

Nobel spreekt van „majestueus” en „prachtig” als het om praalgraven in de kerk gaat. Die waardering deel ik niet. Het Brederodemonument in Vianen voer ik terecht op als voorbeeld van na de Reformatie. Kerkhistorici laten die algemeen beginnen in 1517. Het praalgraf is tussen 1540 en 1556 vervaardigd. Objectief is het van na de Reformatie en inhoudelijk sluit het aan bij die tijdgeest. Prima voorbeeld dus.

Sofistisch

Nobel ontkent dat de kerk veel geld verdiende aan praalgraven. Dat is sofistisch, want de rekeningen van de kerkmeesters van inkomsten en uitgaven van begrafenissen zijn voor ieder te raadplegen. Nobel heeft helemaal gelijk dat dit gewoonlijk verliep via kerkmeesters. Daarover had ik zorgvuldiger kunnen spreken. Mijn artikel was echter gericht op krantenlezers die Nobels wetenschappelijke opleiding missen en ook geen kerkmeesters meer kennen.

Volgens Nobel waren kerkmeesters ambtenaren en ging het geld naar de overheid. Laten we voor een ogenblik aannemen dat dit zo was. Dat maakt de heiligschennis nog veel erger: de kerk ontwijd om de kas van de wereldlijke overheid te spekken! Zo was het gelukkig niet. De positie valt het best te vergelijken met die van ouderling-kerkvoogd in een hervormde gemeente of ”churchwarden” in de Anglicaanse Kerk. Kerkmeesters beheerden de wereldlijke goederen van de kerk. Dat gebeurde in veel dorpen al sinds de middeleeuwen. Ze waren aangesteld door de wereldlijke overheid, vaak voor een jaar. Dat kon in een christelijk gemenebest.

Ook in rooms-katholieke kerken bleven kerkmeesters tot de Franse tijd. Geld van de kerkmeesters bleef kerkgeld. Het kon wel een wereldlijk doel krijgen, zoals later bij voormalige vicarijen, legaten waarmee priesters aangesteld werden voor erediensten in kapellen. Dat bevestigt weer op pijnlijke wijze mijn hoofdstelling over secularisatie door de Reformatie.

Secularisatie

De opmerkingen van Nobel dat ik mij niet verdiept zou hebben in de geschiedenis van de Sint Jan in ’s-Hertogenbosch, omdat ik van mening ben dat God daar tegenwoordig centraal staat in het kerkgebouw, is even denigrerend als onlogisch.

Verder geeft Nobel slechts praktische redenen waarom praalgraven normaal werden. Alles draaide om de kansel, en dat zou alle wereldlijke zaken in de rest van de kerk, ook op de heiligste plaats, rechtvaardigen. Daar stel ik tegenover dat het leegmaken van het koor en het ontwijden van het heilige de weg baande voor deze secularisatie. Nobel verwart zijn historische verklaring met een spirituele rechtvaardiging. Als theoloog word ik daar oprecht verdrietig van. Gelukkig waren er in 1601 in Hoorn nog broeders die deze pijn deelden.

De auteur is theoloog en classicus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer