Weerwoord: Zwijgen over Gods toorn?
Dwingt onze tijd ertoe om vooral te spreken over Gods liefde?
Toorn is een woord dat we in onze spreektaal weinig meer gebruiken. Toch valt het niet mee dit door een ander woord te vervangen, bijvoorbeeld boosheid of woede. Daar komt bij dat spreken over God als liefde vandaag de dag veel aantrekkelijker is. Moeten we daarom maar zwijgen over Gods toorn?
De manier waarop de Bijbel over Gods toorn spreekt, laat zien dat we met een geweldige realiteit van doen hebben. Toorn is niet slechts een beeld, maar God toornt in werkelijkheid.
Hoe verhoudt toorn zich tot de liefde? In 1 Johannes 4:8 en 16 staat de indrukwekkende karakterisering ”God is liefde”. De liefde bepaalt Zijn identiteit. Tegelijk voelen we direct aan dat we op de plaats van het woord liefde niet zomaar toorn kunnen schrijven. God is geen toorn – „niet voor eeuwig handhaaft Hij Zijn toorn”, lezen we in Psalm 103:9. Pas wanneer Gods liefde versmaad wordt, komt de toorn ter sprake. Een gevleugelde formulering luidt: „Gods toorn is de spits van Zijn liefde.”
Tijdens een studieweek voor studenten over verzoening kwamen recent de vragen over de liefde en toorn ter sprake. In het klassieke formulier voor de bevestiging van dienaren des Woord wordt uitvoerig 2 Korinthe 5 geciteerd. Niet minder dan de bediening van de verzoening wordt hun toevertrouwd. Calvijn begint zijn uiteenzetting over verzoening met: „Niemand kan immers in zichzelf afdalen en zich ernstig afvragen hoe het met hem ervoor staat, of hij beseft dat God toornig op hem is en als een vijand tegenover hem staat, en het kan niet anders of hij gaat dan bevreesd op zoek naar een middel en een manier om Hem te verzoenen, omdat God genoegdoening eist” (Institutie 2.16.1). In zijn eerste lijdenspreek horen we hem zeggen: „Maar nooit zouden wij levendig getroffen worden noch in gloed raken om onze God te loven als wij niet een onderzoek deden naar onze eigen toestand, en als in de diepten der hel toeven, omdat wij weten wat het is Gods toorn te hebben getart en Hem tot doodsvijand te hebben… Dus moeten zondaars doorwond worden door een gevoel en besef van hun zonden en zichzelf kennen als meer dan ellendig, opdat zij een afschrik hebben van hun staat, opdat zij weten hoezeer zij Gods medelijden nodig hebben…”
Over Gods toorn wordt in deze preek niet gezwegen. Tijdens de bezinning op dit citaat kwam de vraag ter sprake hoe wij nu zullen (s)preken over Gods toorn. Past dit woord nog in deze tijd? – Niet zwijgen over Gods toorn wanneer de tekst erover spreekt. We voelen aan hoe groot de verantwoordelijkheid is wanneer een voorganger zelf de preektekst kiest. Het is niet moeilijk om lastige teksten mis te houden.
Een andere mogelijkheid is hertaling van het woord toorn, zodat de kern waar het om gaat verstaanbaar blijft. ”Gekrenkte liefde” zou dan hoge ogen kunnen gooien. Op aangrijpende wijze moet de profeet Hosea in zijn huwelijk met Gomer aanschouwelijk maken hoe Gods liefde gekrenkt is door het vreemdgaan van Zijn volk Israël. „Nergens in de Schrift is met zo’n pijnlijke, gloeiende hartstocht geschreven over het verdriet van God, over zijn gekwetstheid en over het dilemma van de Almachtige die niets dan wederliefde wil” (Willem Barnard, Stille omgang, 871).
Zwijgen over Gods toorn? Nee, moeten we zeggen, wanneer we recht willen doen aan het tota Scriptura – heel de Schrift. Tegelijk gaat het op het scherp van de snede. Enerzijds moet God ons haten zolang Hij ons de zonden toerekent, anderzijds heeft Hij ons liefgehad van voor de grondlegging van de wereld. In die spanning mag het Woord bediend worden. Alleen de toorn benadrukken zou tot wanhoop brengen, „maar wanneer men ons de goedheid van God voorstelt, nadat men ons onze zonden heeft laten voelen, zijn wij des te meer aangespoord om tot Hem te gaan en Hem te bidden dat Hij ons in genade aanneemt” (Calvijn, preek over Handelingen 7:8-9).
De auteur is bijzonder hoogleraar geschiedenis gereformeerd protestantisme vanwege de Gereformeerde Bond aan de PThU in Amsterdam en predikant van de hervormde wijkgemeente Grote Kerk in Hilversum.