Monument
Psalm 78:4b
„Vertellende de loffelijkheden des Heeren, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen die Hij gedaan heeft.”
Onze God wilde een plechtig jaarlijks gedenkteken van Israëls wonderlijke verlossing uit Egypte. Dan is het toch geen wonder dat de ware vaderlanders onder het volk des Heeren zo ijverig geweest zijn om daarin het gebod van hun God te betrachten, en dat zij op velerlei wijzen hebben gearbeid om hun kinderen de wonderdaden des Heeren in te scherpen? Toen Israël droogvoets door de Jordaan gegaan was, stelde Jozua twaalf stenen die hij uit de Jordaan had laten nemen tot een opgericht teken, en sprak tot de kinderen Israëls, zeggende: „Wanneer uw kinderen morgen hun vaders vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen? Zo zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge is Israël door deze Jordaan gegaan” (Jozua 4:21, 22).
Wij vinden ons dus tot het betrachten van deze plicht genoodzaakt door het uitdrukkelijk bevel van onze God, bovendien nog opgewekt en onderwezen door een wolk van voorbeelden, te allen tijde door de vromen gegeven; behalve dat de gebeurtenissen die ons in de zaken van Nederland voorkomen, ons vanzelf moeten gaande maken, „om te vertellen de loffelijkheden des Heeren, en Zijn sterkte, en Zijn wonderen die Hij gedaan heeft (Psalm 78:4). Ja, iedereen van ons, gedenkend aan de wonderwerken van de Heere, behoorde gelijk te zijn die zei: „Ik ben vol van de woorden, de geest van mijn buik benauwt mij…” (Job 32:18-20).
Abraham van de Velden, predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)