Gods zorg
Deuteronomium 32:9
„Want des Heeren deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve.”
Hoe menigvuldiger en groter de weldaden van de Heere zijn aan een volk, hoe meer liefde en dankbaarheid de Heere ook daarvan verwacht. Wij weten dat de Heere vanouds onder alle volken het volk van Israël heeft uitverkoren om daaraan Zijn liefde, weldadigheid en trouw te bewijzen. Andere volken waren zelfs ten opzichte van Israël geen volken. Maar omdat zij van de Heere vervreemd waren, is Israël geweest het snoer van Zijn erfenis, en als de troon van Zijn heerlijkheid. Aan dat volk maakte God Zich bekend, met hen richtte Hij Zijn verbond op. Ja, toen de Allerhoogste de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israëls. Hij vond hen in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis. Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugels uitbreidt, hen neemt en draagt op zijn vlerken. Zo leidde hem de Heere alleen. Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten van het veld; en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei van de rots.
Abraham van de Velde, predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1874)
Abraham van de Velde (1614-1677) was de zoon van zijn gelijknamige vader, ook predikant. Van de Velde jr. werd in 1640 bevestigd in Zevenhoven, en korte tijd later in Schoonhoven. In 1651 ging hij naar Utrecht. Die stad moest hij na een conflict in 1660 verlaten. In 1661 werd hij predikant te Arnemuiden en in 1663 te Middelburg, waar hij op 7 juni 1677 overleed. Hij is vooral bekend van zijn boek ”Wonderen des Allerhoogsten”, waarin hij de hand van de Heere in de vaderlandse geschiedenis beschrijft.