Rapport: groep ouderen met doodswens kleiner dan gedacht; thematiek complex
De groep niet ernstig zieke ouderen die hun leven wensen te beëindigen omdat ze het als voltooid beschouwen, blijkt beduidend kleiner te zijn dan tot dusver op basis van bestaande onderzoeken werd aangenomen.
Een nieuwe, donderdag gepresenteerde studie onder leiding van dr. Els van Wijngaarden schat het percentage 55-plussers met een zogeheten persisterende, actieve doodswens én een wens tot levensbeëindiging op 0,18 procent. Omgerekend zou dat neerkomen op ruim 10.000 mensen uit deze leeftijdscategorie. In 2016 deed Van Wijngaarden als een van de eerste wetenschappers onderzoek naar het verschijnsel voltooid leven. Ze is verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek.
In totaal hebben naar schatting ruim 75.000 55-plussers (1,34 procent) een persisterende doodswens, maar bij een aanzienlijk deel van hen is deze wens slechts passief. Een eerdere studie uit 2011 rapporteerde dat in 2005/2006 2,2 procent van de ouderen een doodswens zou hebben en 1,2 procent een verminderde wens tot leven in de afgelopen week; opgeteld dus 3,4 procent. Een vorig jaar verschenen onderzoek noemde zelfs een percentage van 4 procent.
Naar nu blijkt kwamen de betreffende onderzoekers tot hogere aantallen doordat in hun studies ook respondenten zaten met ernstige ziektes, waaronder depressies. Om een zuiver beeld te kunnen schetsen, bleef die groep in het donderdag gepresenteerde rapport buiten beeld.
De behoefte aan het onderzoek ontstond in de zomer van 2017 toen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie na de verkiezingen probeerden een nieuwe coalitie te vormen. De vraag of er in Nederland een nieuwe stervenswet zou moeten komen, die fors ruimer zou zijn dan de euthanasiewet, verdeelde de vier tot op het bot.
Om de impasse te doorbreken, spraken zij in het regeerakkoord af eerst hun kennis over de thematiek te vergroten. Dat resulteerde in de opdracht aan Van Wijngaarden om nader onderzoek te doen naar de omvang en de omstandigheden van de groep burgers die in aanmerking zou komen voor zo’n nieuwe wet.
Opvallend is de ontdekking van Van Wijngaarden dat bij ouderen met een wens tot levensbeëindiging de doodswens bepaald niet altijd op de voorgrond staat. Bij driekwart van hen blijken de wens om te leven en die om te sterven elkaar af te wisselen. Zo’n 17 procent van hen zegt zelfs dat de wens om te leven altijd op de voorgrond staat.
Hoewel de onderzoekers zich niet uitlaten over de vraag of het optuigen van een stervenswet een passende oplossing zou zijn, geven ze de regering wel een duidelijke waarschuwing: de doodswens van mensen die niet ernstig ziek zijn, is ambivalent, complex, veranderlijk, situatie- en contextgebonden en zeker niet per definitie onomkeerbaar. Tekenend is volgens hen dat in diepte-interviews slechts een deel van deze burgers een expliciete, actieve doodswens verwoordt. Hun verlangen naar de dood heeft vaak het karakter van een passieve, enigszins gelaten wens. Deze gelaten manier van spreken over de doodswens roept, zo concludeert het onderzoek, de vraag op „waarmee deze burgers nu het beste geholpen zijn.”
Hoewel 67 procent van deze groep aangeeft op zich wel over een zelfdodingsmiddel te willen beschikken, passen daar ook meteen weer kanttekeningen bij: het bemachtigen van een dodelijke pil roept bij de bezitters weer nieuwe dilemma’s op. Zoals: wat is het juiste tijdstip van innemen, wat betekent de inname voor de naasten en hoe weet je zeker dat de poging slaagt? Hun hulp- en ondersteuningsbehoefte blijkt bovendien veel breder. Zo zegt 28 procent meer erkenning en begrip te willen voor hun gevoelens, terwijl 19 procent graag goede gesprekken zou willen voeren met hulpverleners en 17 procent graag meer of beter contact met (klein)kinderen of andere familieleden wil. Een kwart wil graag extra financieel worden ondersteund.
Een adviescommissie onder leiding van prof. dr. Paul Schnabel uitte in 2016 kritiek op het begrip voltooid leven. De term roept het beeld op van een levensfase, horend bij een gezonde burger die werken en opvoeden achter zich kan laten en voldaan kan beginnen met afbouwen. Te rooskleurig en verdoezelend, vond de commissie en bij die kritiek sluit het onderzoek van Van Wijngaarden zich aan.
Bij het overgrote deel van deze groep burgers is namelijk sprake van veel fysieke en mentale klachten. Verder is de helft afkomstig uit een lagere sociale klasse, terwijl een flink deel van hen zegt dat hun doodswens al het hele leven bestaat.
Met name deze groep burgers dient nader te worden onderzocht, zo beveel het onderzoeksrapport aan. Nagegaan zou moeten worden in hoeverre er bij hen sprake is van een psychische ziekte, of van onverwerkte, traumatische ervaringen.
De NPV is blij dat de roep om hulp bij zelfdoding inzichtelijk gemaakt is. „Deze uitkomst is geheel in lijn met het rapport van de commissie Schnabel uit 2016. Ook zij concludeerde dat de groep mensen die ‘lijden aan het leven’, waarschijnlijk klein is”, reageert directeur Diederik van Dijk. Hij vindt het de hoogste tijd om het rapport uit de bureaula te halen en serieus te nemen. „Zowel in de adviezen om de problematiek te bestrijden, als in de conclusie dat wetgeving bij ‘voltooid leven’ niet te realiseren is. De eenzijdige lobby richting de dood getuigt niet van respect en waardering voor de ouderdom.”