Naar Gods beloften
Mattheüs 1:1-16 en Lukas 3:23-38
„Het boek van het geslacht van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham…”
Wij moeten voor ogen hebben en in onze herinnering roepen de beloften die ons zijn gegeven van de verlossing en de zaligheid, waarop we mogen hopen. Dat wij allereerst, zeg ik, verstaan dat niet tevergeefs tot onze vader Abraham is gezegd –aangezien wij later door het geloof zijn geestelijk zaad zijn geworden– dat in hem en zijn zaad alle volken zouden gezegend worden. Dat wij dan leren ons geloof te versterken en ons houden aan Hem Die deze belofte is komen vervullen. En er niet aan twijfelen dat Jezus Christus, de Zoon van de maagd Maria, Degene is Die van alle tijden verwacht is en op Wie de oude vaderen hebben gehoopt en van Wie zij verlossing verwachtten van de vloek, waarin zij ondertussen lagen. Dat wij, bij David komend, ook verstaan de eeuwigheid van het Koninkrijk van onze Heere Jezus Christus en dat –hoewel Hij sterfelijk mens is geworden– toch Zijn leeftijd duurt in eeuwigheid. Ja dat ook het volk dat Hij Zich verworven heeft (namelijk de Kerk) blijven zal tot het einde der wereld. Zoals staat in Jesaja 53: „Wie zal Zijn leeftijd uitspreken?” En waarom? Omdat Hij al de vloek, die wij hebben verdiend, gedragen heeft. Zie dan, hoe wij de beloften, vervat in de Heilige Schrift, verbinden moeten met deze geschiedenis die de Evangelisten verhalen.
Johannes Calvijn, reformator te Genève
(”Het gepredikte Woord”, 1978)