Nederland geeft „makkelijke” verdediging euthanasie
GENEVE - De Nederlandse regering werd drie jaar geleden door het VN-Mensenrechtencomité gevraagd aan te tonen dat ze het recht op leven in de euthanasiewetgeving voldoende beschermt. Deze week is het antwoord van Den Haag in Genève aangekomen, maar deskundigen zijn niet onder de indruk.
Eigenlijk had de regering al na twaalf maanden, dus in juli 2002, aan het comité van de Verenigde Naties moeten uitleggen dat Nederland keurig in de pas loopt. Minister Bomhoff van Volksgezondheid uit het eerste kabinet-Balkenende heeft ook wel gewerkt aan een reactie, zo werd destijds gezegd door regeringswoordvoerders. Maar door de politieke instabiliteit is dat project toen weer bevroren.Met staatssecretaris Ross-van Dorp voor medische ethiek in Balkenende II rees de spanning. Als oppositiekamerlid had zij zich immers in hoge mate geïdentificeerd met de VN-kritiek. Nederland zou zich internationaal „volstrekt onmogelijk” maken als de regering niet aan de kritiek zou tegemoetkomen. Het risico dat euthanasie routine zou worden, noemde ze „realistisch.” In schriftelijke vragen wees ze erop dat de toenmalige minister Borst van Volksgezondheid „te weinig urgentie en daadkracht” liet doorklinken „om concreet aan de bezwaren van het comité tegemoet te komen.”
Na Ross’ eigen benoeming als staatssecretaris besloot ze echter eerst de evaluatie van de euthanasiepraktijk af te wachten. In juli van dit jaar stuurde ze haar reactie op dit onderzoek naar de Tweede Kamer. En een Engelse vertaling van diezelfde kamerbrief is deze week bij het VN-Mensenrechtencomité in Genève bezorgd.
Een bron binnen de VN stelt vast dat Nederland, ondanks enkele aanmaningen, „geen haast” heeft gemaakt het comité in te lichten. Met een overschrijding van ruim twee jaar behoort het zelfs tot de langzaamste lidstaten die in de afgelopen jaren aan het comité hebben gerapporteerd.
Het antwoord is in zijn huidige vorm ook „totaal niet toegesneden” op de vragen van het comité, reageert dr. M. de Blois van de afdeling rechten van de mens van de Universiteit Utrecht. „Het is een stapel papier met de boodschap: ”Zoek zelf uw antwoorden”. Het comité mag het in meerkeuzevorm zelf uitzoeken. De regering maakt zich er wel een beetje gemakkelijk van af.”
De toenmalige voorzitter van het VN-comité, P. N. Bhagwati, toonde zich drie jaar geleden zeer bezorgd over de Nederlandse euthanasiepraktijk. Hij noemde toen het risico van routine bij euthanasie „zeer gevaarlijk.”
Even overwoog de oud-president van het hooggerechtshof in India deze week om als individu te reageren op de inhoud van de Nederlandse brief. Maar na adviezen van anderen komt hij daarop terug. „Het zou niet netjes zijn daar als individueel lid over in de publiciteit te treden voordat het comité als geheel een standpunt heeft.”
De Blois vraagt zich af of dit document, dat primair voor de Tweede Kamer was bedoeld, nog wel een zinvolle reactie is op de vragen van het VN-comité. „Dit stuk bevat geen gerichte antwoorden op de vragen. Het comité was destijds heel kritisch op het Nederlandse wetsvoorstel over euthanasie. Er is bijvoorbeeld specifiek gevraagd naar een duidelijke omschrijving van de zorgvuldigheidseisen en kernbegrippen in de wet zoals „ondraaglijk en uitzichtloos lijden.” Het comité zag daar niet voldoende waarborgen in. Maar deze reactie gaat daar niet op in. De regering is duidelijk niet geschrokken van de kritiek van de VN.”
Ook prof. dr. Eckart Klein, directeur van het Mensenrechtencentrum van de Duitse universiteit van Potsdam, denkt dat de regering „eigenlijk niet” adequaat heeft gereageerd. „De ervaring die is opgedaan nadat de wet in 2002 is ingevoerd, wordt niet geëvalueerd. Verder bevat het document niet de gevraagde duidelijke aantallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding waarom was gevraagd.”
Voor Klein, die ook lid is geweest van het VN-comité, blijkt uit het stuk van staatssecretaris Ross duidelijk dat de „bedenkingen van het VN-comité niet goed zijn overwogen.” „Zodra de regering bijvoorbeeld constateert dat het met de meldingen slechter gaat, stelt ze ter reparatie zekere verbeteringen voor. Dat is goed, maar het is natuurlijk geen fundamentele doordenking. In de kranten heb ik dit onderwerp steeds nauwlettend gevolgd. Mijn indruk is dat de Nederlandse regering nog steeds vindt dat dit de goede weg is. De heroverweging waarom was gevraagd, heeft dus niet plaatsgevonden.”
Een van de puzzelstukjes die het VN-comité er volgens De Blois zeker zal uitlichten, is de opmerking dat het „het moeilijkst” is om de ondraaglijkheid van lijden vast te stellen. „De toetsingscommissie kan dus slechts achteraf vaststellen dat de arts op serieuze wijze tot de conclusie is gekomen dat het lijden ondraaglijk was. Daarmee geeft de regering toe dat controle dus alleen op afstand gebeurt. Ik denk dat dit het VN-comité eerder bevestigt in zijn vragen”, aldus de Utrechtse rechtsgeleerde.
Wat De Blois mist is een reactie op de vraag om betere toetsing vooraf. „En over pasgeborenen wordt wel iets gezegd. Maar volgens mij niet genoeg om de zorgen weg te nemen.”
Ook prof. Klein is opgevallen dat op de controle vooraf niet is ingegaan. „Wel wordt geconstateerd dat artsen die al langer euthanasie praktiseren, inmiddels zeggen terughoudender te zijn geworden. Dat kan betekenen dat veel gevallen van euthanasie dus ook te voorkomen zouden zijn geweest.”
Erger vindt Klein dat er over de controle achteraf uiteindelijk ook weinig wordt gezegd. „Terwijl op dat punt grote problemen zijn. Er staat dat het aantal meldingen achterblijft en dat het werkelijke aantal euthanasiegevallen moeilijk vast te stellen is. Krantenartikelen suggereren soms dat het werkelijke aantal heel hoog is. Duidelijk is in elk geval dat het buiten elke controle is. Dat is natuurlijk de grootste zorg voor het comité.”
Het feit dat de regering niet rechtstreeks ingaat op de kritiek, bevat volgens De Blois voor de VN ook een duidelijke boodschap. „Op concrete vragen over de toetsingscriteria komen geen duidelijke antwoorden. Daaruit kan het comité concluderen dat het gewoon moeilijk uit te leggen is.”
Als oud-lid van het comité denkt Klein dat er twee reacties uit Genève kunnen komen. „In 2006 verschijnt er het volgende statenrapport over Nederland. Misschien dat het comité daarin op de zaak terugkomt. Ook kan het comité binnen enkele maanden Den Haag om een aanvulling vragen.”