Vanaf mijn jeugd
Psalm 71:17
„O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.”
Laat mij in Uw Naam en vanwege al Uw geschapen dingen U voor haar loven en zowel voor hen als voor mijzelf uitroepen in een heilige verrukking van de geest: „Hoe groot zijn Uw werken, o Heere. Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt.”
De hemel en de aarde zijn vol van Uw goedertierenheid. Op U ben ik geworpen van mijns moeders lichaam aan. Gij deed mij op U vertrouwen, toen ik aan haar borsten was. Van de buik van mijn moeder aan zijt Gij mijn God. Gij hebt mij verzegeld met Uw onzichtbare genade door het zichtbare bad des waters, dat ik zekerlijk met Jezus’ bloed en Geest gewassen ben van de onreinheid van mijn ziel, geheiligd tot een lidmaat van Christus om de zonde af te sterven en een onstraffelijk leven te leiden. Daar is de Naam van de Drie-enige God geschreven aan mijn voorhoofd. Daarom zal ik Uw Naam belijden in een grote gemeente. Daar heb ik geschreven: ik ben des Heeren en nog laat ik mij noemen met de naam van Israël (Jes. 44:5). O Jehova, laat ik die Naam, Die op mij geschreven is, nooit beschamen, opdat het U niet tot oneer zou zijn om mij voor de Uwe te erkennen.
Cornelia Leydekker, Middelburg (”Ernstige ziel-betrachtingen in heylige alleen-spraeken voor, onder, en na het houden der H. Avondmaels”, 1695)