Wat deed Maarten Luther in 1519?
Wat deed Luther 500 jaar geleden? Misschien beter: Wat overkwam Luther in 1519? Hield hij het nog vol tegenover Rome om aan zijn eerste reformatorische inzichten vast te houden? Of kwam de Reformatie nu in een crisis, of nog erger: tot stilstand? Wat waren de perspectieven?
Bovenstaande vragen zijn wezenlijk voor 1519. Men beseft dat het verhaal van de 95 stellingen uit 1517 niet af was – het was slechts de opmaat voor een diepingrijpende confrontatie met de heersende kerk. Het beslissende moment lag nog in de toekomst. Daarom richten we onze aandacht op weer zo’n belangwekkend jaar: wat bracht 1519 teweeg met het oog op de Reformatie?
Vooraf enkele ogenschijnlijk minder opzienbarende punten.
De doorbraak van het humanisme werd mede door de werken van Erasmus een niet te stuiten denkrichting die ook over de muren van kloosters en kerken heen doorwerkte. En toen Luther zich in 1517 consequent uitsprak tegen de aflaathandel, en daarmee ook tegen de weinig gezaghebbende plaats van de Bijbel, werden meerdere humanistisch geschoolde leraars volgelingen van Luther – zij het dat Erasmus die keus niet maakte. Maar dat vele jongere geleerden instemden met de opvattingen van Luther had weer betekenis voor het onderricht in de (Latijnse) scholen, die vervolgens functioneerden als broedplaatsen voor de nieuwe door Luther en Melanchthon ingezette evangelische beweging. Studenten uit binnen- en buitenland meldden zich in toenemende aantallen aan om aan de universiteit van Wittenberg te studeren.
De universiteit van Wittenberg –de Leucorea– onderging in de jaren na 1517 een wezenlijke verandering in de manier van studeren. Dat was vooral te danken aan de nieuw aangetreden hoogleraar Philippus Melanchthon, 21 jaar jong, die er in 1518 al met zijn eerste redevoering aandacht voor vroeg. De strakke, zeer formele regelgeving werd vervangen door een meer op het nut en het doel van de studie gerichte methode. Deze verfrissing hing uiteraard ook samen met de opkomst van het humanisme, dat graag zo vrij mogelijk de wijsheid wilde leren uit de bronnen van de christelijke en klassieke oudheid. Deze hervorming in de universitaire wereld –die overigens niet in één jaar beklonken was– bracht ook met zich mee dat de theologiestudie zich losmaakte uit de scholastische banden die daarmee ook de kerk in hun greep hielden.
Deze ogenschijnlijk niet zo opzienbarende feiten werden in 1519 steeds duidelijker in hun doorwerking. Met name toen Luther en zijn collega’s in Leipzig het debat ingingen met de autoriteiten van de Rooms-Katholieke Kerk.
Koppige monnik
In de aanloop naar het dispuut van Luther met de officiële vertegenwoordigers van de pauselijke kerk waren er twee pogingen ondernomen om de ”koppige monnik uit Wittenberg” de kans te geven om via geheime gesprekken weer in het gareel van de kerk terug te keren.
De eerste poging ondernam de dominicaner kardinaal Thomas Cajetanus. Hij liet de hervormer naar Augsburg komen, waar de oude keizer Maximiliaan toen een rijksdag hield. Kerk en staat hadden elkaar soms hard nodig om de ketterij de kop in te drukken. Volgens Cajetanus was er een heel korte weg naar dat doel: Luther zou het woord ”revoco” moeten uitspreken, ”ik herroep”. Om de ketterse monnik in de stemming te brengen om die woorden uit te spreken, stelde de kardinaal de vraag waar Luther moest blijven als de paus de ban over hem uitsprak en de keurvorst zijn handen van hem aftrok. De hervormer antwoordde zonder omwegen: „Onder de blote hemel, onder de blote hemel van Gods genade.” De daaropvolgende gesprekken brachten niet het door de kardinaal gehoopte resultaat. Zelfs de vraag of hij Luther wilde uitleggen waarin deze had gedwaald, werd niet serieus genomen.
De tweede man die Luther tot inkeer zou kunnen brengen was de pauselijke nuntius, Karl von Miltitz, een Saksische jonker die zich dienstbaar opstelde met de door paus Leo X verstrekte diplomatieke opdracht. Diens activiteiten begonnen in januari 1519 in de stad Altenburg. Ze waren erop gericht een periode van ‘mediastilte’ te bereiken. Daarmee zou Luther akkoord moeten gaan, waarna keurvorst Frederik III pressie zou moeten uitoefenen met het intrekken van zijn bescherming van Luther. Op die manier zou de kerkelijke ban tegen Luther voorkomen kunnen worden. Maar ook de pogingen van Von Miltitz werden geen succes voor de paus en zijn kardinalen. Luther bleef standvastig en gaf niets toe. Zijn verdediging was eenvoudig: zijn theologie was gebaseerd op de Heilige Schrift en dat gaf hem de vaste overtuiging zijn strategie tegenover Rome niet aan te passen met compromissen.
Feitelijk was het te houden dispuut in Leipzig een derde poging om Luther tot andere gedachten te brengen. Daarvoor zette Rome dr. Johannes Maier von Eck uit Ingolstadt in. Eck was een van de beste kenners van Luthers theologie en tevens een warm verdediger van de pauselijke kerkleer.
Het allervroegste oordeel van Eck over Luther was eerst onbekend gebleven voor een breed publiek. Eck had van een bevriende relatie in Neurenberg een exemplaar van Luthers 95 stellingen ontvangen. Daarna had hij van een bisschop het verzoek gekregen om daarover een oordeel te geven. Hij voldeed daaraan en zond de bisschop een schriftelijke notitie toe onder de titel ”Obelisci” (”streepjes”). Daarin werd Luther op een felle manier bestreden, „met veel gal en bitterheid”, aldus een kroniekschrijver. Hij tekende hem als een ketterse volgeling van Jan Hus. Luther werd uitgescholden voor „zuiper, oproermaker, roekeloze en ongeleerde.” Het document van Eck kwam in afschrift algauw terecht bij Luthers collega Andreas Karlstadt, die er dadelijk een reeks van 400 stellingen tegen ontwikkelde, als steun voor zijn collega. Ook Luther ging met de tekst van Eck aan de slag en gaf er op verzoek van zijn vrienden pittig commentaar op. Hij stuurde dit in mei 1518 onder de titel ”Asterici” (”sterretjes”) naar Ingolstadt. Daarin toonde hij aan dat Eck niets uit de Schrift en niets uit de kerkvaders had geciteerd, maar alleen met scholastieke redeneringen uit de hoek kwam. Dat was voor Luther beslist ontoereikend en dus verwerpelijk. Dr. Eck liet het er niet bij zitten en bereidde zich voor om in 1519 weer tegen de Wittenbergers in actie te komen. Hij wilde dat broeinest van ketterij uitroeien.
Aflaathandel
De wens tot het houden van het dispuut van Leipzig ging uit van dr. Johann Eck, die in december 1518 een korte reeks van twaalf stellingen opstelde voor de heren van de universiteit Wittenberg – Andreas Karlstadt voorop; deze had zich immers tegen de inzichten van Eck gekeerd. Dr. Eck kwam ook nu op voor het kerkelijk gezag van de paus als een instelling van Christus en hij verdedigde de aflaathandel.
Tegen Eck stelde Luther dertien stellingen op om zijn tegengestelde inzichten over pauselijke macht en aflaathandel uiteen te zetten. De reis naar Leipzig vond plaats onder begeleiding van 200 gewapende studenten.
Het dispuut vond plaats vanaf 27 juni en duurde tot 15 juli. Het werd geopend met een mis in de Thomaskirche. Het dispuut, dat verder plaatsvond in de Pleissenburg (op de plek van het huidige raadhuis van Leipzig), stond onder leiding van Petrus Mosellanus, een bekwaam classicus afkomstig het dorpje Bruttig langs de Moezel en nu verbonden aan de universiteit van Leipzig. Hij had een grote afkeer van de disputen waar men al ruziënd en schreeuwend tegen elkaar inging. Mosellanus was er na veel wikken en wegen nog niet uitgekomen of hij met de Reformatie van Luther mee zou gaan en zo ook de vriendschap zou versterken met Melanchthon (ook aanwezig in Leipzig) – die omslag heeft hij ook niet bereikt: hij overleed al in 1524 op 31-jarige leeftijd.
Voorzitter Mosellanus opende de reeks vergaderingen met een rede over ”De manier van disputeren, in het bijzonder over theologische zaken”. Hij wenste dat dit zonder gekrakeel en zonder persoonlijke aanvallen kon plaatsvinden.
Tijdens het dispuut was het eerst Karlstadt die met Eck debatteerde, maar in de vier dagen dat dit gebeurde maakte Karlstadt niet zo’n sterke indruk. Daarop kwam Luther, die de zaak van de kritiek op het pausdom („een menselijke instelling”) en diens aflaathandel onder de loep nam. Het kwam zover dat Luther over concilies –ook het Concilie van Konstanz, waar Hus was veroordeeld– stelde dat deze vergaderingen konden dwalen. En ook dat pausen vaak dwaalden. Voor Luther waren dit onderwerpen die hij goed had voorbereid, maar ze betroffen wel thema’s die hem in de hoek van de ketters plaatsten.
Ketterproces
Op 15 juli hield rector Johann Langius Lembergius van de universiteit van Leipzig zijn afsluitende rede. Het koor van de Thomaskirche zorgde voor een muzikaal besluit.
Johann Eck meende het dispuut te hebben gewonnen, maar dat werd bepaald niet door alle deelnemers beaamd. De felle polemiek tussen Romegezinden en voorstanders van de Reformatie kwam daarop weer tot leven. Daarin nam het in 1519 opgestelde geschrift van Eck getiteld ”De primatu Petri” een plaats in als apologie van het „primaat van de paus” tegen de kritiek uit reformatorische hoek.
De scheiding der geesten nam steeds duidelijker vormen aan. Intussen hadden de boekdrukkers er veel werk aan om elke partij aan het woord te laten komen. Pamfletten verschenen te over. Ze vlogen de deur uit naar belangstellenden, niet alleen in Duitsland, ook in de Nederlanden, in Frankrijk, Italië en Engeland.
Wat deed Rome met de uitkomst van het dispuut in Leipzig? Naar het scheen niet zo veel; maar achter de schermen werd wel het een en ander voorbereid. De tegengestelde berichtgeving over Leipzig was niet een echt probleem. Maar durfde Rome het aan om een ketterproces in Duitsland te voeren?
Daar werd in 1519 een nieuwe keizer gekozen, na het overlijden van Maximiliaan (12 januari 1519). De keuze van de keurvorsten viel op diens kleinzoon: koning Karel V van Spanje en tevens heer der Nederlanden. Nog maar 19 jaar oud.
Nu moest de paus zich oriënteren op een hem tamelijk onbekende en niet-favoriete grootheid – een nog onervaren leider die zich echter niet gemakkelijk door de paus liet influisteren. Alleen het feit dat Karel „goed katholiek” was kon de kerkvorst geruststellen. De aanwijzing van kardinaal Aleander tot nuntius bij de keizer bezorgde de paus de nodige nieuwe informatie. De paus heeft pas in 1520 vaart gezet achter het proces tegen Luther. Dat was bepaald niet naar de wens van dr. Eck – hij wilde dat Rome sneller handelde.