Bidstond synode OGGiN: Waarschuwen als wachter
De eeuwen door zijn er synodes gehouden in het licht van de tijd. Ambtsdragers zijn geroepen de zonden van land en volk aan de Heere voor te leggen, aldus ds. G. Gerritsen tijdens een synodebidstond van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Het wordt er, zei de oud gereformeerde predikant uit Giessendam, in deze tijd niet beter op in het kerkelijk leven. „Als we de Heere niet nodig hebben, vervallen we in dorheid en donkerheid.”
De synode van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland (OGGiN) vindt deze woensdag plaats in Barneveld. Ds. Gerritsen sprak dinsdagavond tijdens de bidstond ter voorbereiding op deze synode in het kerkgebouw van de OGGiN te Barneveld.
Volkstelling
De predikant uit Giessendam sprak over ”De zonden van kerk en natie”. Als uitgangspunt nam hij de geschiedenis uit 2 Samuël 24, waar David een volkstelling liet houden.
Ds. Gerritsen noemde de volkstelling een zonde van Davids hoogmoed. „David was door blindheid geslagen”, aldus de predikant. In de tijd dat David vluchtte voor Saul had hij een „aanklevend leven aan de troon der genade. Maar als hij tot het koningschap gekomen is en vele overwinningen heeft behaald, verlaat hij de Heere.”
De oud gereformeerde predikant noemde als voorbeeld Davids zonde van overspel met Bathseba, waarin God hem deed vastlopen. Nu viel hij in de zonde van de volkstelling. Dat plan van David was voor zijn krijgsoverste Joab een gruwel. Maar David zette zijn plan door, ondanks diens waarschuwing.
Wachters
Zoals Joab zijn koning waarschuwde tegen de zonde, „zo worden ook wij als ambtsdragers geroepen om de zonde van land en volk aan de Heere voor te leggen. Als wachter moeten we waken, zoals ook Ezechiël in hoofdstuk 33 daartoe oproept. Als we het volk niet waarschuwen, zal de Heere haar bloed van onze hand eisen. David had ook een wachter voor zijn volk moeten zijn”, aldus ds. Gerritsen.
De predikant refereerde aan het „kwaad van de media, dat als een fontein de kerk naar de afgrond brengt. Laten we ons daartegen als wachter opstellen.”
Gods knecht David komt oprecht in de schuld, vervolgde ds. Gerritsen. Davids hart sloeg hem, staat er geschreven. De Heere opende hem de ogen.
David deed belijdenis van zijn zonde. Daarna kwam de profeet Gad, Davids ziener, tot hem. De koning kon uit drie plagen kiezen. Dat was hem te veel. Hij was „zeer bange” en beleed: „Laat mij toch in de hand des Heeren vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele.”
Brandoffer
De Heere stuurt de pest in het land, aldus de oud gereformeerde predikant, waarvan David zegt: „Uw hand zij tegen mij. Ik heb gezondigd en heb onrecht gehandeld, maar wat hebben deze schapen gedaan?”
Aan de ziekte stierven zeventigduizend mensen. „Voor hen is het eeuwigheid geworden”, zei de predikant. De vraag of deze mensen allemaal verloren zijn gegaan, „laat ik voor uw mening liggen.”
Door op de dorsvloer van Arauna een altaar te bouwen en een brand- en dankoffer te brengen, is David weer in Gods gunst hersteld. „De plaag werd opgehouden”, aldus ds. Gerritsen.