Column: De tornado
Enkele weken geleden waaide het zeven dagen lang stormachtig hard over ons land. Bovendien verkeerde de wereld in de turbulentie van brexit, Utrecht en Baudet. Na al dit stormgedruis heb ik op een zaterdagmiddag de fiets gepakt om in de polder de stilte te zoeken. Ik rook daar de geur van het ontluikende voorjaar en er lag over de velden een groene waas van uitbottende bladeren. Langzaam kwam er een weldadige rust over mij.
Ik fietste langs de Graafstroom in oostwaartse richting. Voor ik het wist, was ik in Ottoland aangekomen. Ineens zag ik daar een boerderij liggen die ik herkende, want ik was hier jaren geleden geweest: dit was de hofstee van boer Van der Giessen.
Deze boer had ik leren kennen in het ziekenhuis van Sliedrecht. Na mijn eindexamen aan de Guido de Brès lag ik daar vanwege een pneumothorax (dichtgeklapte long) en naast mij lag Van der Giessen. We kregen al spoedig gesprekken. Hij was een zeer beminnelijk mens. Deze boer straalde iets uit van de liefde Gods. Hij was een Koningskind.
Van der Giessen deed mij denken aan de boerenknecht Ezen uit het magistrale boek ”De Tornado” van B. Nijenhuis. In deze roman gaat het over de geestelijke storm die over het leven van boer Vergy en dominee Jacob Kladak woedt én over de lijfelijke tornado die over de boerderij en de landerijen raast en alles loutert wat op zijn pad komt. Te midden van al dit stormgedruis leeft de boerenknecht Ezen in de stilte van God. Ezen kijkt tijdens zijn werk op het land vaak naar de einder, om te zien of Christus al wederkomt. Hij ziet de hemel in gedachten voor zich als het volmaakte boerenland waarop hij mag „spitten en niet moe worden” in der eeuwigheid.
Toen ik uit het ziekenhuis ontslagen werd, zei Van der Giessen dat ik maar eens langs moest komen op zijn boerderij. Dat heb ik in die zomervakantie gedaan. We zaten daar buiten op het erf en spraken over wat we hadden meegemaakt. Hij wist dat ik na de vakantie geschiedenis zou gaan studeren en op zeker moment zei hij: „Kom eens mee, ik zal je wat laten zien dat jou wel zal interesseren.” Hij ging me voor naar de opkamer en daar lag op een oude eikenhouten tafel een foliant. Met grote eerbied opende hij het boek en liet hij het aan me zien: „Dit is de handgeschreven familiekroniek van de Van der Giessens.” In de zestiende eeuw was een van zijn voorvaderen begonnen om de belangrijke gebeurtenissen in dit boek op te schrijven en nadien had elk geslacht dit gedaan.
De in bruine inkt geschreven letters kwamen me tegemoet als tekenen van voorbije tijden. Ik rook een geur van eeuwen her. In gedachten zag ik de generaties aan mijn geestesoog voorbijtrekken. Lang hebben we over dat boek gesproken en diep onder de indruk van dit alles ben ik tenslotte door de poldernacht huiswaarts gefietst.
Niet lang daarna moest Van der Giessen weer naar het ziekenhuis. En hoe wonderlijk is het weefsel Gods want in diezelfde tijd moest mijn grootvader – hij had longkanker – naar het ziekenhuis, en hij kwam naast Van der Giessen te liggen. Mijn grootvader is daar op een nacht betrekkelijk onverwacht overleden. Niemand van ons was erbij, want we werden pas gebeld toen het al gebeurd was. Maar Van der Giessen was erbij en mijn vader heeft hem nadien gesproken over wat er die nacht gebeurd was rond het sterven van mijn grootvader.
En nu, vele jaren later, fietste ik weer langs de boerderij van Van der Giessen in Ottoland. In gedachten zag ik hem op het hemelse polderland spitten en niet moe worden, terwijl mijn grootvader er met zijn vereelte handen psalmen achter zijn orgel speelde.
De tornado was voorbij en er was alleen het suizelen van een zachte stilte.
De auteur is historicus en filosoof. Hij werkt als docent aan de Driestar hogeschool te Gouda.