Vele zonden
1 Johannes 2:1
„En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.”
Nu voegt Johannes erbij: „En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.” Hij voegde dit eraan toe om de vertwijfeling in die zwakke en teergevoelige christenen te voorkomen, die zo spoedig en zo levendig de verdorvenheden van hun natuur gevoelen en opmerken, want dezen roepen voortdurend dat zij niets doen of het gaat vergezeld met zondige zwakheden.
Twee grote waarheden worden ons in deze woorden voorgesteld. Een veronderstelling dat zij die in Christus zijn, kunnen zondigen, terwijl zij in deze wereld zijn. „Indien iemand gezondigd heeft”: iemand, niet één uitgezonderd. Want allen, ja iedereen, die door Christus zijn vrijgekocht en van Hem vergeving hebben ontvangen, liggen bloot voor de zonde.
Met het woord ”kunnen” bedoel ik niet een soort van vergunning of verdraagzaamheid, maar een mogelijkheid. Wanneer ik dus zeg dat een kind Gods kan zondigen, dan bedoel ik de mogelijkheid die er bestaat dat het kind van God in de zonde valt, „want geen mens is er, voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt” (Prediker 7:20; 1 Koningen 8:46).
Vervolgens wordt ons voorgesteld is dat er een Voorspraak bestaat: „Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.”
John Bunyan, voorganger te Bedford (”Preek over 1 Johannes 2:1”, 1885)