”Tale Kanaäns” kent verschillende dialecten
Niet alleen de gereformeerde gezindte heeft z’n tale Kanaäns. Ook elders wordt die gesproken, zij het met een andere tongval. Over geestelijke dialecten en rare misverstanden.
Tot de bijzondere dagen van het jaar behoorde voor ons de jaarlijkse biddag. We legden de afstand naar de kerk dan niet te voet af, maar in de auto. Bij thuiskomst na de morgendienst was er biddagsoep. En –het belangrijkste verschil– oma De Vries uit Lekkerkerk bracht de dag bij ons door.
Voor niemand was het een vraag of oma bekeerd was. Toch tobde ze zelf vaak over haar toestand. Ze was een bekommerde vrouw, die nog niet in de vierschaar was geweest. Ze stond voor de zaak, zoals wijlen dominee Bogerd uit Sliedrecht het noemde, en doolde rond tussen Bethel en Pniël. Daarover hoorden we soms ook in de preken van dominee De Waard, een voormalige tuinder die naar onze schuurkerk was overgekomen. Jarenlang had hij de roeping tot het ambt weerstaan, tot de last van het leraarsambt hem in de dadelijkheid werd ingedrukt. Daarna was de gemeente van Alblasserdam voor hem een opgebonden zaak geworden.
Het blijft een fascinerend fenomeen, die tale Kanaäns. Dr. C. van de Ketterij wijdde er een dissertatie aan met de sprekende titel ”De weg in woorden”. Er is veel lelijks gezegd over het mengsel van termen uit de Statenvertaling en uitdrukkingen die ontstonden binnen 19e-eeuwse gezelschappen. De herinnering aan oma maakt mij daarin voorzichtig.
Toch zijn de boekjes over het oude volk ook aan mij niet zo besteed. Meer dan eens begon ik aan levensbeschrijvingen en brieven van Betje Duijzer, Jan Geense, vrouw Ruit, Fijgje Bons, vrouw Heemskerk en Mientje Vrijdag, maar binnen een halfuur haakte ik alweer af. Iets wat ik niet heb bij de ”Belijdenissen” van Augustinus, de brieven van John Newton of de dagboeken van Mary Winslow. De reden is waarschijnlijk dat die zelf woorden gaven aan hun ervaringen. Bij de brieven van Betje, Jan en Mientje heb ik het gevoel een eindeloos refrein in verstolde terminologie te lezen. Het epistel van Betje zou net zo goed van Mientje kunnen zijn.
Verrassend
In 2007 deed ik een verrassende ontdekking. In dat jaar bestonden niet alleen de Gereformeerde Gemeenten honderd jaar; ook de pinksterbeweging in Nederland vierde haar eeuwfeest. Het bracht de gebroeders Cees en Paul van der Laan tot het schrijven van het herdenkingsboek ”Toen de kracht Gods op mij viel”. De twee pinksterhoogleraren –die bestaan tegenwoordig– geven een boeiend beeld van de historie, de theologie en de taal van de Nederlandse pinksterbroeders en -zusters.
Wat me frappeerde, was de overeenkomst tussen beide kerkelijke groeperingen. Ook veel wedergeboren pinksterlingen staan voor de zaak, door hen aangeduid als de doop met de Heilige Geest. Ook pinksterchristenen hebben een geestelijk standaardjargon: zeg maar tale Kanaäns op z’n pentacostals. En ook deze kring kende doorgeleide christinnen die zelfs aan voorgangers onderwijs gaven. Ze werden daar alleen geen vrouw genoemd, maar moesje. Moesje Alt, de Betje Duijzer van de pinksterlingen, genoot landelijke bekendheid. Haar gezang ”Toen de kracht Gods op mij viel” werd het lijflied van de Nederlandse pinkstergemeenten.
Onder de Russisch-Duitse mennonieten die bij geval mijn levenspad kruisten, vond ik hetzelfde. Ze spreken een taal die ik herken, maar hebben ook hun specifieke uitdrukkingen. ”Dann habe ich mich bekehrt”, hoor ik steevast als ze over Gods reddende genade in hun leven spreken. Vrije genade, maar ”Dann habe ich mich bekehrt” mag in het bekeringsverhaal van een mennoniet niet ontbreken.
Bij het verwoorden van de levensweg gebruiken christenen blijkbaar graag de taal van hun eigen groep. Vreemd is dat niet. Een Veluwenaar spreekt Veluws, een Zeeuw Zeeuws. Zo’n dialect wordt pas hinderlijk als je mensen uit andere delen van het land ontmoet, en ontdekt dat die jouw taal niet verstaan. Of misverstaan. Met een geestelijk dialect is het niet anders. Probeer de brieven van Betje Duijzer maar eens in het Engels te vertalen. Of in het Frans. Dat zal niet meevallen.
Klare taal
Spreek voor ieder klare taal, lijkt de moraal van het verhaal. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, weet ik door mijn betrokkenheid bij een evangelisatiemaaltijd. Dat werk confronteerde me met het plechtige van mijn eigen woorden in het bidden en in het spreken over de dingen van God en Zijn Koninkrijk. Terwijl ik toch nooit de echte tale Kanaäns heb gesproken.
Ik vraag me weleens af hoe de mensen rond de tafels in het buurthuis zouden reageren als ik zou spreken over een opgebonden zaak. Ik vrees dat het rare associaties zou oproepen. Om maar te zwijgen over eindigen in het vlees, zeker op een dag dat we enkel soep eten. Zelfs zonder dit soort termen is de taal van een reformatorische christen die wat over de Bijbel probeert te zeggen, een totaal andere dan die van seculier arbeidersvolk. Elke degelijke dominee zou hier een aantal keren een meditatie moeten houden, denk ik vaak. Dan ontdek je of je in staat bent het Evangelie zo te brengen dat de hoorders in hun eigen taal de grote werken van God horen verkondigen.
Dat blijft lastig, is mijn ervaring. Na 35 jaar Veluwe heb ik nog altijd de tongval van de Alblasserwaard. Het geestelijke dialect dat je meekreeg, raak je evenmin volledig kwijt. Dat geeft ook niet. Zolang je maar beseft dat het een dialect is en dat die vervorming voor vervreemding en vervelende misverstanden kan zorgen in het contact met medereizigers, zelfs medechristenen. Gelukkig is het slechts het idioom op weg náár Kanaän. In Kanaän is de spraakverwarring voorbij. Daar spreken alle aangekomen pelgrims dezelfde taal.