Historicus Johan Huizinga zag zichzelf als een zwak christen
Historicus Johan Huizinga zag zichzelf als een zwak christen, aldus prof. dr. Wessel Krul. In de Lokhorstkerk in Leiden had zaterdag een bijeenkomst plaats rond ”Honderd jaar Herfsttij der Middeleeuwen”, Huizinga’s beroemde boek.
De bijeenkomst, belegd door de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK), trok zo’n 45 bezoekers. Het is een eeuw geleden dat de Leidse hoogleraar Johan Huizinga zijn ”Herfsttij der Middeleeuwen” publiceerde (1919).
Prof. Krul sprak over ”De schoonheid en het symbool: Huizinga’s religieuze gedachten”. Huizinga kon zichzelf slechts in beperkte mate zien als christen, zei de Groningse hoogleraar moderne kunst- en cultuurgeschiedenis. „Hij beschouwde zijn geloof ook als een particuliere aangelegenheid. Toch zag hij religie als een aangewezen bestanddeel van cultuur en samenleving.”
Huizinga was afkomstig uit een familie van doopsgezinde boeren en predikanten. Zijn opa was predikant, zijn vader brak met het doopsgezinde geloof. Bij Huizinga is niet een bepaalde bekeringsgeschiedenis te vinden, aldus prof. Krul. „Laat staan dat hij zich op dogmatisch gebied liet binden.” Toch bleef hij zijn leven lang ingeschreven als lid van een doopsgezinde gemeente.
Boeddhisme
Huizinga was geboeid door de godsdienstwetenschappen. Hij hield zich bezig met het Sanskriet en kreeg daardoor interesse in de godsdiensten van het oude India: het hindoeïsme en het boeddhisme. „Het boeddhisme ziet het menselijk leven vooral als lijden, waarbij het leven en de wereld verzaakt moeten worden. Deze grondgedachte weigerde hij te aanvaarden. Alles in zijn leven sprak van het tegendeel. De schepping was voor Huizinga een geschenk en een opdracht.”
In ”Herfsttij der Middeleeuwen” stelt Huizinga twee fundamentele problemen aan de orde, zei prof. Krul. „Het eerste probleem is de profanisering van het geloof, het tweede de verwerping van de wereld. „Dat is het overheersende aspect, het getij van dodelijke levensverzaking.”
In ”Herfsttij” komt de mystiek uitvoerig aan bod. In een hoofdstuk over symbolisme stelt Huizinga dat in de wereld een diepere zin verborgen is, die voor ons niet begrijpelijk is, maar op grond van intuïtie kunnen we er enigszins grip op krijgen.
Een ander punt in het werk van Huizinga is de verwachting van een leven na de dood, aldus prof. Krul. „Daarbij denkt hij niet zozeer aan traditionele paradijsvoorstellingen, maar aan een opgaan in iets hoog verhevens.”
Voor Huizinga was muziek heel belangrijk. „Hij spreekt van een oplossen der gedachten in de muziek. Muziek is als een manier om de wereld en daarmee ook het metafysische te begrijpen.”
Bij Huizinga is een sterke esthetische ervaring te zien, maar of dit een religieuze ervaring is, is de vraag, aldus de hoogleraar. Huizinga vond het niet moeilijk om het christendom te geloven, maar in zijn werk is Jezus Christus volstrekt afwezig. „Bij Huizinga is het godsdienst ja, christendom een beetje.”
Dood
Dr. Mathilde van Dijk, universitair docent geschiedenis van het christendom en genderstudies aan de Rijksuniversiteit Groningen, belichtte de ”Middeleeuwse religie volgens Huizinga”. Uit ”Herfsttij” blijkt volgens haar dat religie in de late middeleeuwen geïntegreerd was, „in alle sectoren van het leven en ook in heel veel individuen.”
Huizinga heeft school gemaakt met zijn aandacht voor de dood, zei dr. Van Dijk. „Hoe die een hoofdrol ging spelen in kunst en literatuur van de late middeleeuwen. Ook wat er aan de dood voorafging in de vorm van lijden werd in die tijd steeds prominenter.”
Waar de late middeleeuwen eerst gezien werden als een enorme breuk, wordt nu meer gesproken van continuïteit. „Er was een groeiende deelname aan religie, bijvoorbeeld doordat mensen zelf de Bijbel gingen lezen.”
Dr. Anton van der Lem, conservator van de Leidse universiteitsbibliotheek, ging tijdens zijn bijdrage in op ”Huizinga’s nieuwe Herfsttij geïllumineerd”.