Pulskordebat leert: politiek is behalve ratio ook emotie
Je kunt erover klagen –en onterecht is dat niet–, maar je zult het toch moeten accepteren: politiek is behalve ratio ook gevoel, soms voorál gevoel. Dat leert het debat over de pulskorvisserij.
Soms voer je als minister een heerlijk debat. Je hebt een maatregel genomen en de meerderheid van de Kamer steunt je. Het is er bovendien één waarin je heilig gelooft. Wat is er aangenamer dan dit vol vuur te verdedigen en –over de hoofden van de Kamerleden heen– aan het volk te laten zien: hier sta ik voor?
Regelmatig is het echter anders. Dan moet je iets verdedigen waar je niet achter staat en heb je de hele Kamer tegen. Of je zou de samenleving dolgraag ter wille zijn, maar kun je dat niet en sta je om allerlei redenen met de rug tegen de muur.
Al die factoren kwamen deze week voor minister Schouten (LNV) samen in het debat over de pulskorvisserij. Daarin moest de CU-politica een kritische Kamer uitleggen waarom Europa deze bloeiende bedrijfstak wil verbieden en waarom de regering de achterliggende jaren zo’n verbod niet heeft kunnen voorkomen.
Nee, Schoutens positie kwam in dat debat op geen enkel moment in gevaar. Een ruime meerderheid in de Kamer besefte terdege dat de bewindsvrouw gelijk had toen zij betoogde dat zij, kort na haar aantreden als minister, op dit dossier eigenlijk al „met drie-nul achter” stond. Immers al in januari 2018 stemde het Europees Parlement voor een verbod op de pulskorvisserij. Het enige wat de bewindsvrouw daarna nog restte, was puinruimen.
Een andere vraag is of Nederland –regering, parlement en visserijsector– het achterliggende decennium, als het om deze thematiek gaat, in alle opzichten verstandig heeft gehandeld. Daarop moet het antwoord helaas nee luiden.
Let wel, politiek en sector hebben zonder twijfel hun best gedaan het Nederlandse belang te dienen. En vanaf de opkomst van de pulskorvisserij, zo’n tien jaar geleden, leek dat bovendien prachtig samen te vallen met het milieubelang. De nieuwe methode van vissen kostte beduidend minder brandstof, leidde dus tot minder CO2-uitstoot, en richtte bovendien geen ravage aan op de zeebodem, zoals de boomkorvisserij.
Toch lijkt er het achterliggende decennium ook sprake te zijn geweest van een zekere verblinding. Dat er bij andere EU-lidstaten scepsis bestond over de succesvolle, grootschalige en als „industrieel” bestempelde vangstmethoden van de Nederlandse vissers, werd maar ternauwernood onderkend. En dat het onbehagen groeide over die slimme Hollanders die, als je hun een pink gaf, meteen de hele hand grepen, zagen we niet of pas te laat.
Jawel, wij hadden onze verdediging op orde. Dit wás toch beter voor het milieu? Maar voor het sentiment onder Franse vissers hadden wij geen antenne. En dat grote landen nu eenmaal macht hebben en daarom door de kleintjes voortdurend gepaaid moeten worden, vergaten we een beetje.
Natuurlijk, gedane zaken nemen geen keer. En van achteren kijk je een koe in de kont. Maar als er uit deze kwestie één les getrokken kan worden, dan is het deze: gelijk hebben, is nog geen gelijk krijgen, en politiek is meer dan ratio. Het is ook rekening houden met de gevoelens van anderen. En op tijd aanvoelen dat het in het internationale krachtenveld vaak meer draait om grootte en om macht dan om redelijke argumenten.