”Klein Polen” eensgezind achter ‘gele hesjes’
Een week geleden stonden ze er met 1500 man. De dagen erna wisselde hun aantal, al naar gelang het weer. De ‘gele hesjes’ die hier sinds vier weken de kou trotseren hebben één doel: de snelweg blokkeren.
Zeg niet autoroute, dit is de RCEA: een belangrijke snelweg die het zuiden van Europa verbindt met Oost-Europa. De weg gaat dwars door de voormalige mijnstreek tussen Le Creusot en Montceau-Les-Mines. Even na tien uur is het dan het zover. Een groep van zo’n honderd ‘gele hesjes’ gaat de weg op en maant de eerste vrachtwagens tot stoppen. Wild zwaaiend met de Franse driekleur dirigeren de actievoerders de truckers naar de juiste kant. Ze moeten hun truck op de rechterhelft parkeren. De linkerhelft wordt vrijgehouden voor personenauto’s.
De meeste chauffeurs hebben als teken van steun aan de beweging een geel hesje op hun dashboard gelegd. De sfeer is uitermate goed, ondanks dat de regen bij tijd en wijlen met bakken uit de hemel komt en de temperatuur amper de zeven graden haalt. De enkeling zonder zichtbaar hesje achter de voorruit wordt blijmoedig toegezongen door een tweetal dames. ,Et-il-est-où-le-gilet-jaune ?” – „En waar is uw gele hesje?”
Al gauw staat er een flinke file van voornamelijk Spaanse en Oost-Europese vrachtwagenchauffeurs. De meeste wachten gelaten af totdat ze na zo’n halfuur weer luid claxonnerend mogen doorrijden. Een Spaanse chauffeur die enkele kilometers daarvoor ook al in een fuik van demonstrerende boeren terecht was gekomen, schuift geïrriteerd zijn raampje open en foetert met een zwaar accent dat het niet eerlijk is.
Goed voorbereid
De blokkade is uitermate goed voorbereid. Mensen blijven ongeveer een uur beneden op de snelweg. Wiegend op de muziek, afkomstig uit een in midden op de weg geparkeerde Kangoo. Blazend in hun handen en zuigend aan elektronische sigaretten. Daarna worden ze afgelost.
Enkele tientallen meters verwijderd van de oprit van de snelweg naar Moulins hebben de ‘gele hesjes’ van Le Magny hun uitvalsbasis ingericht. Strategisch gelegen naast het parkeerterrein van de voetbalvelden en het viaduct over de snelweg naar Moulins. Er zijn enkele kraampjes waar je brood, worst, cake en koffie kunt krijgen. Een flink palletvuur moet de verkleumde handen opwarmen.
De cake is trouwens geen brioche, maar een traditionele Placek, een Poolse cake. Dit deel van Frankrijk heeft als bijnaam ook wel ”La petite Pologne” – ”Klein Polen”. Een lieflijk klinkende naam voor een troosteloos grijs gebied, dat na de sluiting van de mijnen eigenlijk nooit meer kleur heeft gekregen. De werkloosheid is de afgelopen drie jaar weliswaar gedaald, het percentage bewoners dat een inkomen heeft onder de armoedegrens ligt echter boven de twintig.
De 68-jarige Richard maakt als vrijwilliger van de ”Restos du coeur”, de gaarkeuken voor dak-en thuislozen, de armoede iedere dag van dichtbij mee. Richard: „We krijgen zoveel mensen, dat we niet iedereen kunnen toelaten. En dat terwijl deze streek nog niet zo heel lang geleden een florerende economie kende.”
Zijn buurman Michel knikt en wijst naar een wit gebouw aan de overkant van de snelweg. Michel: „Er waren hier een twaalftal mijnen. Daar lag Le Darcy, de mijn waar ik ruim twintig jaar heb gewerkt. De beide schachtbokken zijn na de sluiting meteen opgeruimd. Als mijnwerker kon je destijds, in de jaren zeventig, een heel goede boterham verdienen. We hadden ook enig aanzien. Niet iedereen kon dit werk aan. Je verdiende drie keer meer dan een arbeider die in een fabriek aan de lopende band stond.”
Bloeiende economie
Richard: „We verdienden zo rond de 2000 franc per maand, en we kregen veertien maanden salaris. Dat salaris was minstens het dubbele van het minimumloon nu (1188 euro netto, MH). We kregen ook een huis en levenslang gratis gezondheidszorg.”
De meer dan 3000 mijnwerkers zorgden voor een bloeiende economie. Maar de mijnen werden gesloten en alleen de Poolse namen bleven. Michel: „Vroeger, eind jaren zeventig, begin tachtig, hebben we ook wel gestaakt. Mitterrand stuurde zelfs het leger hier naartoe. We weten wat het is om te vechten voor ons brood. Maar we zijn hier één grote familie. Kijk, de winkeliers steunen ons met van alles en nog wat. We vechten voor onze kleinkinderen, en zij, de kinderen van de voormalige mijnwerkers, hebben de strijd voor sociale rechtvaardigheid in hun bloed zitten.”