Predikant hoede zich voor bedrieglijke schijn
De vraag die Bart-Jan Spruyt stelt naar betere argumenten tegen toneelspel (RD 23-11) ziet voorbij aan de wijze waarop onoprechtheid en huichelarij in de Bijbel veroordeeld worden. Niet de namen of personen van voor- of tegenstanders in het verleden, maar hun argumenten moeten gewogen worden.
Ongetwijfeld is het goed om door te vragen naar valide, Bijbelse argumenten als we het toneelspel willen verbieden. Dat is wezenlijker dan het noemen van namen om daarmee sterk te staan, zoals Spruyt er in zijn artikel ”Ook predikanten zijn soms toneelspelers” diverse aandraagt. Dat er ook voorstanders waren in het verleden kan iedereen die zich erin verdiept heeft, weten. De voorbeelden die de auteur noemt, kunnen gemakkelijk aangevuld worden. In mijn boek gaf ik er aandacht aan. Zijn voorbeelden van schooldrama’s zijn uit te breiden. Leerzaam is hoe bijvoorbeeld iemand als Calvijn hiermee omging.
Maar historische argumenten zijn betrekkelijk in hun waarde. Ik denk dan ook dat we in deze discussie onze kracht niet moeten zoeken in wie het met ons eens is. Veel belangrijker is of de argumentatie van toen en nu al of niet Bijbels is. Dan gaat het ook niet om wie het toneel wel of wie het niet geschikt achtte om de Bijbelse boodschap uit te dragen. Het draait om de argumenten, en dus ook om de bezwaren die ingebracht moeten worden tegen de mogelijke vervalsing van de boodschap door toneelspel, zoals Z. Rittersma in zijn proefschrift ”Het dramatiseren van bijbelse geschiedenissen door jeugdigen” heeft aangetoond. Een toneelspeler brengt altijd te veel van zichzelf mee.
Kwaad niet goedpraten
Heel pijnlijk wordt de argumentatie als de acceptatie van toneel wordt gefundeerd in de beweringen van de CHU-voorman A. F. de Savornin Lohman. Opmerkelijk overigens dat Voetius’ disputatie weggepoetst wordt en deze politicus opeens autoriteit lijkt te krijgen. Maar dat laten we maar rusten. Ernstiger is dat onoprechtheid en huichelarij worden goedgepraat omdat er grootheden zijn die zo handelen. Het pleit beslist niet voor de geloofwaardigheid van een minister of predikant als ze toegeven toneel te spelen. Om dan hun schijnheiligheid te gaan gebruiken als argument om toneelspeel goed te keuren, lijkt me een redeneertrant waarmee je alle kwaad goed kunt gaan praten, in de zin van: er zijn achtbare mensen die het ook doen, dus wat let je?
Er zullen predikanten zijn die hun voorgaan zien als een ”optreden” en voor wie hun voordracht toneelspel is. Maar moeten we dat goedpraten? Kan iemand zich een dienaar van Christus noemen die huichelt en een onoprecht spel speelt?
Gebed om oprechtheid
Als Spruyt De Savornin Lohman met instemming citeert, wanneer deze als argument voor toneelspel gebruikt dat een predikant niet altijd in „die hoge stemming is waarin hij geacht wordt te verkeren als men een predicatie houdt”, en dat hij dan een toneelspeler zou zijn, is wel een heel scherp oordeel. Het is inderdaad wel eens zo dat je niet altijd je hart bij de boodschap hebt die je moet brengen. De gepaste ernst, de warmte van de liefde, de bewogenheid met hen die verloren dreigen te gaan, die schud je niet uit je mouw.
Moet je het dan maar gaan spelen? Of moet je onder aan de kansel bidden om betrokkenheid, liefde, ootmoed en ernst? Zal een oprechte dienaar van Christus zichzelf wijsmaken dat het allemaal zo erg niet is als zijn hart niet op zijn plek is en zich troosten dat hij toch tenminste een voorbeeld voor een toneelspeler is? Of zal hij zuchten om de Heilige Geest en vragen: „Verlevendig mijn hart door Uw bevelen”, of: „Laat d’ oprechtheid meer en meer met de vroomheid mij behoên”?
Ik vind het een heel kwalijke zaak als we toneelspel gaan goedpraten met wat de nood is van oprechte dienaren van Christus.
Intrinsiek leugenachtig
Onoprechtheid en huichelarij worden in Gods Woord overal veroordeeld. Daar zijn vele tientallen bewijzen voor aan te voeren. Deze ondeugden zijn eigen aan het wezen van toneelspel. Zelfs De Savornin Lohman moest toegeven dat men „steeds een rol speelt en uiteindelijk zelf niet meer weet wat zijn eigen gevoelens zijn”.
Als we het negende gebod ernstig nemen en luisteren naar onze Heidelberger Catechismus, dan zijn we beducht voor „de zware toorn Gods” die we op ons laden als we de waarheid niet liefhebben en niet oprecht spreken. Wie om oprechtheid bidt, haat schijnvertoon. Want schijn bedriegt.
De auteur is emeritus predikant in de Gereformeerde Gemeenten en auteur van een studie over toneel en speelfilm.