Wat je moet weten over de Dordtse synode
Het is november 1618. De strijd met Spanje is voor een tijdje gestaakt. Toch heerst er geen vredige rust in de Nederlanden. Sterker nog: als er niets gebeurt, dreigt de Republiek in een burgeroorlog terecht te komen.
De spanning tussen landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt en stadhouder Maurits, de zoon van Willem van Oranje, was na de wapenstilstand in 1609 steeds hoger opgelopen. Zo hoog zelfs, dat Maurits ervoor zorgde dat Van Oldenbarnevelt, de hoogste ambtenaar van de Staten van Holland, op 29 augustus 1618 werd gevangengenomen en vastgezet in Slot Loevestein.
De meningsverschillen tussen de stadhouder en de landsadvocaat waren enerzijds politiek van aard. De druppel die voor Maurits de emmer deed overlopen, was de Scherpe Resolutie die Van Oldenbarnevelt invoerde op 4 augustus 1617. Volgens dat besluit mochten stadsbestuurders in Holland soldaten in dienst nemen om de orde te handhaven tijdens een volksoproer. Die zogenoemde waardgelders waren volgens Maurits een gevaar voor de eenheid van de staat. De stadhouder zette de waardgelders met zijn eigen troepenmacht buitenspel. Een jaar later, op 29 augustus 1618, was de positie van Maurits zo sterk geworden, dat hij Van Oldenbarnevelt gevangen kon zetten.
Het conflict tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt kan anderzijds niet los worden gezien van de theologische discussie die was ontstaan tussen de remonstranten en de contraremonstranten (zie kader ”Remonstranten en contraremonstranten”). Van Oldenbarnevelt steunde de eerste groep, Maurits de laatste. Beide prominenten waren echter geen geschoold theoloog. De theologische leergeschillen konden in hun optiek daarom het beste worden opgelost op een speciale vergadering van mannen die wel verstand hadden van de godgeleerdheid. Ze verschilden echter van mening over de manier waarop die bijeenkomst moest worden georganiseerd en wat de invloed van de overheid daarop moest zijn.
Nadat Maurits Van Oldenbarnevelt had uitgeschakeld, zorgde hij ervoor dat overal in de Republiek voor het eerst in jaren weer provinciale synoden werden gehouden. De verschillende regionale kerkelijke vergaderingen benoemden samen 37 predikanten en 19 ouderlingen die als afgevaardigden de Nationale Synode zouden bijwonen (zie kader ”Aanwezigen op de synode”). Als locatie werd gekozen voor Dordrecht. ”Dordt” had al naam gemaakt als synodale stad en vormde een calvinistisch bolwerk, in tegenstelling tot het meer remonstrantse Utrecht.
De vergadering werd bestempeld als Nationale Synode, al is die typering enigszins verwarrend. Er waren, zoals gezegd, inderdaad afgevaardigden van de provinciale synoden aanwezig, alsmede vijf hoogleraren. Namens de overheid waren achttien afgezanten aanwezig, de commissarissen-politiek.
Maar de synode was ook een internationaal gebeuren; 23 theologen kwamen uit het buitenland (zie kader ”Aanwezigen op de synode”). Zij vertegenwoordigden Engeland, Schotland en enkele Duitse en Zwitserse gebieden.
De contraremonstranten waren onder de kerkelijke afgevaardigden in de meerderheid. De groep remonstranten die aanwezig was, bestond uit veertien man. Zij deden hun uiterste best om hun geluid –letterlijk– sterk te laten horen. Door ellenlange redevoeringen te houden, probeerden zij de synode te laten mislukken. Synodevoorzitter Johannes Bogerman (zie kader ”Johannes Bogerman”) stak daar in januari 1619 een stokje voor, toen hij zich genoodzaakt zag de remonstranten weg te sturen: „Gaat heen, gaat heen!”, beval hij hen geëmotioneerd. De Acta, ofwel de handelingen van de synode, waarin het verloop van de discussie werd bijgeouden, zijn er duidelijk over: het geduld van Bogerman was op.
Na het wegsturen van de remonstranten zou de synode nog zeker vier maanden duren. Op 29 mei 1619 werd de 180e en laatste sessie gehouden. Enkele weken daarvoor, op maandagmorgen 13 mei, was Johan van Oldenbarnevelt op 71-jarige leeftijd op het Haagse Binnenhof onthoofd. Ondanks alle commotie werd er die maandagmiddag in Dordrecht echter gewoon vergaderd.
De Dordtse Leerregels werden uiteindelijk vastgesteld en aanvaard tijdens de 136e zitting, in april 1619. Samen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis van Guido de Brès uit 1561 en de Heidelbergse Catechismus van Ursinus en Olevianus uit 1563 zouden zij gaan gelden als de Drie Formulieren van Enigheid in de Gereformeerde Kerk van de Nederlanden.
De Dordtse Kerkorde (DKO), een herziening van en aanvulling op de Haagse kerkorde van 1586, werd aanvankelijk lang niet door alle gewestelijke overheden aangenomen. Alleen Utrecht, Gelderland en Overijssel hadden die bereidheid. Toch zou de invloed van de DKO tot in onze dagen groot blijven; vooral in kerkgenootschappen die zich na 1834 afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk werd de DKO weer in gebruik genomen.
Remonstranten en contraremonstranten
De remonstranten danken hun naam aan de Remonstrantie, het verzoekschrift dat zij in 1610 indienden bij de Staten van Holland. Ze worden ook wel arminianen genoemd. Dit komt omdat zij aanhangers zijn van Jacobus Arminius (1560-1609), een Utrechtse theoloog die leerde dat de mens de vrijheid heeft om Gods genade aan te nemen dan wel af te wijzen of te verspelen.
Hun tegenstanders dienden in 1611 ook een verzoekschrift in, de Contraremonstrantie. Daaruit vloeit de naam contraremonstranten voort. Deze mensen worden ook wel gomaristen genoemd, naar de naam van Fransicus Gomarus (1563-1641). Deze godgeleerde, die ook op de synode aanwezig was, leerde dat God Zijn vrije genade schenkt zonder dat de mens iets bijdraagt aan zijn verlossing.
Het standpunt van de remonstranten werd onderschreven door onder anderen landsadvocaat Van Oldenbarnevelt, jurist Hugo de Groot en hofpredikant Johannes Uytenbogaert. Zij stonden een grote invloed van de staat op de kerkelijke zaken voor.
Stadhouder Maurits schaarde zich achter de contraremonstranten, die vonden dat kerkelijke zaken op kerkelijke vergaderingen besproken hoorden te worden. Die onderwerpen leenden zich in hun optiek niet voor bijeenkomsten van de overheid. In dat verband is het opmerkelijk dat juist Maurits, als wereldlijk gezaghebber, ervoor zorgde dat vanuit de Staten-Generaal –dus van overheidswege– opdracht werd gegeven tot het houden van een Nationale Synode in Dordrecht.
Aanwezigen op de synode
De Dordtse synode werd een nationale synode genoemd. De besproken onderwerpen hadden inderdaad betrekking op nationale thema’s. Maar wie de plaat met aanwezigen bekijkt, ziet dat er ook buitenlandse vertegenwoordigers aanwezig waren.
Helemaal voor in de zaal zit het moderamen: centraal –met zijn kenmerkende lange baard– zit voorzitter Johannes Bogerman, omringd door de vier andere moderamenleden.
In het midden zitten de veertien geciteerde remonstranten. Hun woordvoerder was Simon Episcopius.
Links van het moderamen zit Daniël Heinsius, de secretaris namens de Staten-Generaal. Hij zit voor de achttien afgevaardigden van de burgerlijke overheid.
Rechts van de afgevaardigden van de Staten-Generaal zitten de vertegenwoordigers van de Provinciale Synodes van Zuid-Holland en Gelderland. Op de achterste bank zitten vijf hoogleraren: Polyander uit Leiden, Gomarus uit Groningen, Lubbertus uit Franeker, Thysius uit Harderwijk en Walaeus uit Middelburg.
Het vak links achter in de zaal wordt gevuld met de afgevaardigden van de Provinciale Synoden van Friesland, Utrecht, Zeeland en Noord-Holland.
Het vak rechts achterin was bestemd voor de vertegenwoordigers van de Waalse kerken, Drenthe, Groningen en Overijssel.
Het vak dat daar haaks op staat, wordt gevuld door de vertegenwoordigers van Bremen, Emden, Genève en Nassau-Wetteravië. In het vak daarnaast zitten de vertegenwoordigers van Zwitserland, Hessen en de Palts, waar in 1563 de Heidelbergse Catechismus was opgesteld.
Het een na voorste vak aan de rechterzijde van de zaal is leeg. Die plaatsen waren gereserveerd voor vier vertegenwoordigers uit Frankrijk. Hun rooms-katholieke koning, Lodewijk XIII, verbood het hun echter om hun vaderland te verlaten.
Het vak rechts naast het moderamen was voor de vertegenwoordigers uit Engeland en Schotland. Hun koning, Jacobus I, volgde de synode met grote belangstelling. Mede op zijn verzoek werd de vergadering niet in Utrecht gehouden –dat zag hij als een remonstrants bolwerk– maar in Dordrecht, dat werd beschouwd als een calvinistische stad.
Johannes Bogerman
Johannes Bogerman werd in 1576 geboren in een domineesgezin Uplewert, een dorpje in het Duitse Oost-Friesland. In 1580 verhuisde hij naar Bolsward, waar zijn vader, Johannes Bogerman sr., tot zijn vertrek naar Kampen in 1592 predikant was.
De jonge Johannes werd in 1592 ingeschreven als student aan de pas opgerichte universiteit van Franeker. Ook bezocht hij de universiteiten van Heidelberg, Genève, Zürich, Lausanne, Oxford en Cambridge.
Op 23-jarige leeftijd werd Bogerman predikant in Sneek. Drie jaar later, in 1602, volgde het West-Friese Enkhuizen. Onder druk van de Friese stadhouder Willem Lodewijk en met financiële steun van de Friese Staten werd Bogerman een jaar later dringend verzocht om de gemeente van Leeuwarden te gaan dienen. Daar raakte hij na enkele jaren betrokken in de twisten met de arminianen.
In 1614 benoemden de Staten van Friesland Bogerman tot hoogleraar in Franeker. Bogerman genoot breed vertrouwen in de Friese staten en mede daarom werd hij afgevaardigd naar de Nationale Synode van 1618-1619. Tijdens de tweede zitting in Dordrecht, op 14 november 1618, koos de vergadering hem tot voorzitter. Dat had verschillende oorzaken: in Friesland was sprake van relatief weinig verdeeldheid, Bogerman was een kundig theoloog en hij genoot het vertrouwen van zowel Maurits als Willem Lodewijk. De remonstranten vertrouwden Bogerman echter helemaal niet.
De Friese predikant sprak plechtige gebeden uit, onder meer bij de opening van de zesde zitting, op 19 november 1618. Toen werd begonnen met het spreken over een nieuwe Bijbelvertaling. Bogerman zou uiteindelijk ook betrokken worden bij de totstandkoming van de Statenbijbel. Maar ook de nazittingen van de synode, de zogenoemde postacta, werden op 13 mei met een plechtig gebed geopend. Bogerman dankte God daarin dat Hij Zijn kerk van de verstoorders had verlost. Diezelfde morgen was Johan van Oldenbarnevelt op het Binnenhof onthoofd.
Het bekendst zijn waarschijnlijk de woorden die Bogerman op 14 januari 1619 sprak tot de remonstranten: „Gaat henen!” De maat was voor Bogerman –en vele andere synodeleden– vol. Het traineren van de vergadering had lang genoeg geduurd. De remonstranten moesten vertrekken.
De Dordtse Kerkorde, die ook op de Nationale Synode was vastgesteld, viel in Friesland echter niet in goede aarde. De spanning liep hoog op en Bogerman dreigde zelfs te worden afgezet. Toch bleef Bogerman de steun van de magistraat van Leeuwarden houden. Beroepen naar Utrecht, ’s-Gravenhage en Amsterdam werden afgewezen. Zelfs Maurits kon de Leeuwarder stadsbestuurder niet overtuigen.
De magistraat moest Bogerman in 1625 echter wel laten gaan. In november van dat jaar werd de theoloog namelijk in Leiden verwacht om daar aan de Statenvertaling te werken. Regelmatig werd in zijn woning vergaderd over de vertaling van de Bijbelboeken in het Nederlands.
Hoewel Bogerman in november 1633 opnieuw tot hoogleraar in het Friese Franeker werd benoemd, duurde het nog tot februari 1636 voordat hij vanuit Leiden kon overkomen. Zwaar vermoeid door het harde werk en zijn zwakke gezondheid kwam hij aan in Friesland, waar hij een jaar later rector magnificus van de universiteit werd. Lang zou hij die functie niet bekleden, aangezien hij op 11 september 1637 op 61-jarige leeftijd overleed. Zes dagen later werd het eerste exemplaar van de Statenvertaling aangeboden in groot formaat, verguld op snee en gebonden in paars fluweel. Bogerman heeft die gelegenheid niet meer mogen beleven.