Christus is de vervulling van de verbonden
Gods verbonden met Israël kwamen in Christus tot vervulling. Daardoor kwam de taak van Israël als volk tot zegen voor de volken tot voltooiing, reageert ds. Dirk Visser.
God heeft Zich onopgeefbaar verbonden met het volk Israël. Dat blijkt uit zeven onvoorwaardelijke verbonden, stelt ds. Willem J. J. Glashouwer (RD 20-10). Volgens hem sloot God onder andere zo’n verbond met Abraham met betrekking tot het Beloofde Land, een verbond van de levitische offerdienst en een verbond met David. Ook sloot de Heere het ene voorwaardelijke verbond van de wet bij de Sinaï.
Ds. Glashouwer heeft gelijk als hij zegt dat het verbond met Abraham onvoorwaardelijk is. Op het woord van God ging Abram naar het land dat God hem wees, met de belofte dat de Heere hem tot een groot volk zou maken en in hem alle volken op aarde zou zegenen (Gen. 12:3). Zo schiep God voor Zich een heel nieuw volk, om dat in te zetten voor Zijn heilsplan: Zijn zegen voor alle volken.
Van dit verbond zijn de andere verbonden een nadere (voorwaardelijke) uitwerking. Zo gaf God de landbelofte aan Zijn volk Israël. Maar als het niet leeft naar Zijn wil, zal het uit het land worden weggevaagd, zegt de Heere (onder andere in Deut. 4:25-28).
Ds. Glashouwer neemt verder het levitische verbond als een afzonderlijk verbond. Dat is onbegrijpelijk, want de wetten voor de dienst in het heiligdom ontving het volk bij de verbondssluiting bij de Sinaï (zie het boek Leviticus). Bovendien was de oudtestamentische offerdienst niet onvoorwaardelijk. Die hield op door het werk van Christus. Volgens Zijn eigen zeggen is Hij de nieuwe tempel (Joh. 2:19-21). Hij is tevens Hogepriester, niet in de lijn van Aäron, maar volgens de orde van Melchizedek, lezen we in Hebreeën 5:6, met een beroep op Psalm 110:4. Deze Hogepriester heeft het ene volmaakte offer gebracht. Met Hem kwam er een einde aan de onvolmaakte levitische offerdienst, waarin de offers altijd weer moesten worden herhaald, zonder dat ze definitieve verzoening brachten (zie Hebr. 7-10). Dit is geen degradatie van de oude eredienst, maar wijst wel op de beperktheid ervan.
Christus is ook de Koning, Die zit aan de rechterhand van God. Dat is volgens Hebreeën 1:13 de vervulling van Psalm 110:1. Door deze Zoon van David is het verbond met David onvoorwaardelijk. Dat geldt echter niet voor zijn andere zonen. Zij konden alleen koning blijven als zij Gods geboden in acht namen (1 Kon. 8:25; Ps. 132:11-12).
Nieuwe verbond
Ook verwijst ds. Glashouwer naar het nieuwe verbond uit Jeremia 31:31-34. Dat verbond is onvoorwaardelijk, omdat de Heere daarin eenzijdig handelt tot heil van Zijn volk. De vraag is echter wel hoe de belofte van dit verbond in vervulling gaat. Hebreeën past deze profetie in 8:10-13 en 10:15-17 toe op de gelovigen die de brief kregen en verklaart dat het eerste verbond verouderd is.
Dit is geen vervangingstheologie! De Heere had het namelijk Zelf zo verordend: eerst het eerste, levitische verbond en daarna het nieuwe verbond. De Heere zal dan Zijn wetten in hun hart schrijven en aan hun zonden nooit meer denken (Hebr. 10:16-17). Dit geldt voor allen die geloven, Joden en niet-Joden.
Maar door de vervulling in Christus kwam de taak van Israël als volk tot zegen voor de volken tot voltooiing. De nadere vervulling van Gods beloften zal zijn dat het Koninkrijk van God in volle glorie zal komen en het nieuwe Jeruzalem zal neerdalen uit de hemel. Volgens de Hebreeënbrief leefde Abraham al vanuit dat perspectief. Hij verlangde naar het hemelse vaderland, het hemelse Jeruzalem (11:9-10, 13-16; 12:23-24). Christus is dus de Middelaar van het nieuwe verbond.
Voorrangspositie
Hoe is dan nu de relatie tussen de Heere en het volk Israël? Vanwege de vaderen houden de Joden hun voorrangspositie. Het Evangelie van Christus, de kracht Gods tot zaligheid, moet eerst aan hen worden verkondigd. Daarna ook aan de niet-Joden (Rom. 1:16). Voor beide groepen gaat het om geloof in de Zoon van God, de Zoon van Abraham, de Zoon van David, de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek.
En hoe is de relatie tussen Israël en de kerk? Vanwege Gods verbondenheid met Israël is er in principe hartelijke betrokkenheid. Ook moet er het besef zijn dat wij, als niet-Joden, erbij gekomen zijn. Geestelijke verbondenheid is er echter alleen tussen de Joden en de niet-Joden die door het geloof in Jezus Christus het nieuwe leven in Hem hebben ontvangen. Die geloofsverbondenheid verbindt ook met Abraham, de vader van alle gelovigen. Voor niet-Joden is dat geen reden om zich te verheffen boven de Joden die Jezus (nog) niet als de Christus erkennen. Integendeel, in de voetsporen van Paulus zou er een intens verlangen moeten zijn dat ook zij tot de belijdenis komen dat Christus de Middelaar van het nieuwe verbond is.
De auteur is emeritus predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken.