Heilzame staat van onrust
Het maakt uit wie iets zegt. En in welke omstandigheid het gezegd wordt. Woorden kunnen goedkoop zijn. Ook zware en, op zichzelf beschouwd, ware woorden. We spreken ze misschien uit omdat anderen dat van ons verwachten. Of omdat we geen reden zien om het anders te vinden en te zeggen. Daarom spreken we ze uit. Net als veel anderen dat doen. Woorden kunnen ook heel kostbaar, dierbaar zijn. Duur betaald als ze zijn. Ze kunnen toegeëigend zijn in een weg van veel lijden en ontbering. Ze hebben inhoud gekregen. Niet zelden vol van bittere, maar leerzame ervaring.
Zulke woorden las ik de laatste weken in een zeldzaam aangrijpend boekje. Het bevat een indrukwekkend verslag van een duistere tijd. Het boek verplaatst de lezer naar Oost-Pruisen in de jaren 1945, 1946. Daar kwamen de Russische horden in die tijd revanche nemen op de Duitse wandaden in Rusland. Twee miljoen mensen overleefden het niet. Het lijden was onnoemelijk: moordlust, honger, verkrachtingen, deportatie en dwangarbeid. In dat inferno van ongekende ontberingen moest Margarete Kühnapfel, predikantsweduwe, haar weg zoeken. Over haar ervaringen schreef ze een ontroerend verslag. Onlangs verscheen het boek in ons taalgebied, onder de titel: ”Legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar.”
Leest u even mee in haar verantwoording. „Het is beslist mijn bedoeling niet om samen met de ontheemden, degenen die achterbleven in de oorlog, de berooiden en de rouwenden te zuchten en te morren, en zelfs in opstand te komen tegen God, die alles toegelaten heeft en nog steeds toelaat. Nee, ik wil veeleer dat u die dit leest onrustig wordt over de ware gesteldheid van het menselijk hart. Sinds eeuwen zijn wij mensen bekend met het oordeel van God: de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af (Gen. 8), en toch heeft ons dat niet in een heilzame staat van onrust gebracht. Het heeft ons niet verhinderd om in burgerlijke rust en zekerheid verder te leven en mee te bouwen aan de toren van menselijke zelfverheerlijking, die steeds opnieuw wordt opgebouwd, ook als God hem van tijd tot tijd omvergooit.” Tot zover Margarete Kühnapfel.
Waarom heeft ze haar verslag geschreven? Niet om medelijden op te wekken. Ook niet om haar ervaringen te etaleren. Nog minder om de onmenselijkheid van de vijand aan te klagen. Maar vooral om te laten zien wie de mens is. Wie wij allemaal zijn – de schrijfster sluit daarbij zichzelf in. Het is haar wens dat wij „in een heilzame staat van onrust” worden gebracht. En dat niet allereerst tegen de achtergrond van de destructieve driften van oorlogvoerende partijen. Nee, geconfronteerd met de burgerlijke rust en zelfvoldaanheid waarmee wij doorgaans bezig zijn onszelf groot te maken. Terwijl we er gemakshalve aan voorbijzien wie wij zijn: door en door slecht, van onze jeugd af. Van nature geneigd God en onze naaste te haten. We weten het wel. Maar we willen het niet weten…
Het is al enkele jaren geleden dat ik met een groep jongeren in Israël was. Natuurlijk bezochten we het Holocaustmuseum Yad Vashem in Jeruzalem. Vooral het bezoek aan de grot van de vermoorde kinderen maakte diepe indruk. Weer buiten, staande bij het Janusz Korczakmonument, lazen we met elkaar de belijdenis van de Heidelberger Catechismus in Zondag 3: „Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij geheel onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Antwoord: Ja wij…” De Bijbel hanteert niet zo’n optimistisch mensbeeld. Het is goed fout met de mens, sinds hij zich verwijderd heeft van zijn Schepper.
Dat te beseffen kan heilzaam zijn. Margarete wil het ons met haar boek op het hart drukken. Kijk eens niet weg van de krochten van je verduisterd bestaan. Heb jezelf over voor een heilzame staat van onrust. Als laatste doel? Nee, dat niet. Aan het einde van haar verslag roept ze op om niet te blijven stilstaan bij het donker van schuld en slechtheid, maar op te zien tot de glans van Christus’ licht. Haar eigen leven getuigt ervan. Het is niet om het even wie iets zegt.
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl