Kerkhistorie met knipoog: Rondom de doopvont
„Leer de natie haar doop te verstaan en kerk en staat zijn gered.” De Amsterdamse deurwaarder J. A. Wormser schreef eind negentiende eeuw dat kerksplitsingen de kerk ernstig hadden verzwakt. Als dat zo doorging, zou Nederland nog verder vervreemden van het Evangelie. En de Hervormde Kerk zou haar karakter van volkskerk definitief verliezen. Vandaar zijn pleidooi voor de kinderdoop.
Geprobeerd werd dus de tanende dooppraktijk om te buigen, maar hoe stond het met de liturgische voorwerpen van het sacrament? De twintigste-eeuwse kerkhistoricus prof. A. F. N. Lekkerkerker constateerde in 1964 verbeteringen, maar over voorgaande eeuwen moest hij een andere balans opmaken. Door een onderzoek naar middeleeuwse doopvonten in de noordelijke provincies werden er 25 teruggevonden en gedocumenteerd. Ze deden eeuwenlang dienst als bloembak, kalkbak of voerbak voor het vee. De doopvont waarmee kinderen het teken van genade kregen, kan blijkbaar altijd nog als kribbe functioneren. Getuige de gleuven in de rand, slepen boeren er soms hun messen op. Sommige zijn opgegraven, andere verzamelden het stof der eeuwen op een donkere, verlaten plek in de kerktoren.
Middeleeuwse doopvonten waren grote stenen ‘kommen’ met een diameter van zo’n 75 centimeter. De Reformatie wilde echter breken met de middeleeuwse dooppraktijk van het dompelen van baby’s. Daarbij verbonden kerkgangers de doop in zo’n oude doopvont met gewijd doopwater of met het uitdrijven van duivelen. Bovendien stonden er soms heiligen of andere figuren op afgebeeld. Kortom, de hervormers maakten daarmee korte metten. De synode uit de Duitse Palts verbood in 1562 deze doopvonten.
De desinteresse voor kerkelijk hout en steen wordt vaak geroemd als protestantse eenvoud. Zulke nuchterheid kan ook te ver gaan. Terwijl de oude doopvont afgedankt bij het vuil stond, werd er intussen gedoopt vanuit een schaal die aan de preekstoel was bevestigd. Het sacrament bungelde er in de ruimte van het kerkgebouw een beetje bij. Ook zijn er verhalen bekend dat het koperen doopbekken aan het eind van de dienst als collecteschaal dienstdeed. In de negentiende eeuw schaften sommige gemeenten zelfs doop en avondmaal af als loze rituelen die de moderne mens niet meer meende nodig te hebben.
De middeleeuwse manier van dopen, door dompeling in plaats van besprenkeling, heeft trouwens in uithoeken van Nederland lang standgehouden. Diezelfde Lekkerkerker vond deze praktijk terug in de zeventiende en de achttiende eeuw bij de Rijnsburger Collegianten, een vrijzinnige stroming in het protestantisme. Ook in Surhuisterveen, Leeuwarden en Sappemeer werd er gedompeld.
Recent, in 2011, liet Johannes van den Akker, tegenwoordig abt van het protestantse Kleiklooster in Amsterdam, zijn dochter dopen door haar „door het water heen te halen” in een teil in de openlucht. „Het symbool moest genoeg zijn”, meende hij. Soberheid in doopritueel en doopvont, sterker kan het beeld van de protestantse eenvoud niet zijn.