Door God geroepen
Hebreeën 5:4
„En niemand neemt zichzelf die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron.”
Zowel de priester als ook het offer moest door God zijn ingesteld en van goddelijke oorsprong zijn. Dit legt de apostel uitdrukkelijk aan de dag: „En niemand neemt zichzelf die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron” (Hebreeën 5:4). Mozes nam, ofschoon hij een man Gods was tot wie de Heere alleen sprak van aangezicht tot aangezicht, zelf het priesterlijk ambt niet op. God verkoos daartoe zijn broeder Aäron, als een soevereine vrijmachtige daad van Zijn welbehagen, en maakte het priesterschap vast op hem en zijn nakomelingschap (Exodus 28:1). Op dezelfde wijze verkoos of bestemde de Heere Jezus Christus Zichzelf niet tot het hogepriesterlijk ambt, zoals de apostel verklaart: „Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd” (Hebreeën 5:5).
Wij worden dus opeens geleid tot de hoofdoorsprong, de oorspronkelijke bron en fontein van het priesterschap van onze Heere. Hij werd door de uitdrukkelijke wil van de Vader bestemd en bevestigd tot Hogepriester. Want „Hij heeft Zichzelf niet verheerlijkt om Hogepriester te worden.” Dat betekent dat Hij dat grote en heerlijke ambt niet voor Zichzelf nam, uit eigen gemoed en willekeur, zonder de uitdrukkelijke bestemming en aanwijzing van Zijn hemelse Vader. Maar wanneer werd Hij zo plechtig en Goddelijk aangesteld? Zeker al van eeuwigheid af!
J. C. Philpot, predikant te Stamford (”Jezus, als de grote Hogepriester van het huis Gods”, 1862)