Geschiedenis

Bergen verzetten begint met stenen gooien

Het jaar 1968 kende nauwelijks een dag zonder demonstraties. De protestgeneratie drong door in de hele samenleving; in partij, school en kerk. Als theologiestudent en predikant maakte ik het allemaal mee.

Jens Motschmann
28 May 2018 19:48Gewijzigd op 17 November 2020 04:03
De Duitse studentenleider Rudi Dutschke rolde een pamflet tot megafoon om zijn makkers in Frankfurt toe te spreken. Hij was net vrijgelaten door de politie.  beeld ANP
De Duitse studentenleider Rudi Dutschke rolde een pamflet tot megafoon om zijn makkers in Frankfurt toe te spreken. Hij was net vrijgelaten door de politie.  beeld ANP

Het begon allemaal met protesten tegen de Amerikaanse Vietnamoorlog. Vanzelf kwamen daar thema’s bij: het ging tegen racisme en kolonialisme, tegen autoritaire regimes en afgesleten structuren op de universiteiten. Eigenlijk ging het tegen de hele gevestigde orde, het zogeheten establishment.

In veel landen waren er protesten. Maar in West-Duitsland was de strijd heftiger dan in andere West-Europese landen. Er waren twee stromingen: een links-socialistische beweging, en een jongerenprotest dat mede leidde tot een nieuwe levenshouding: in kleding, in muziek en in een ongebonden omgang met seksualiteit en drugs.

„Voor alle dingen stond de Beweging ’68 voor: kritiek op de bestaande verhoudingen in alle mogelijke opzichten”, schreef de politicoloog Wolfgang Kraushaar. „Haar kracht lag veel meer in afbreken dan in opbouwen.”

En zo werd alles ter discussie gesteld: levensbeschouwing, wetenschappelijke zekerheden en burgerzin. Die houding hield natuurlijk geen halt bij de kerkdeur.

Mottenballen

Twee studenten van de universiteit in Hamburg ontrolden eind 1967 een spandoek met het volgende rijmpje: ”Unter den Talaran; Muff von tausend Jahren” (De toga’s bewaren; de mufheid van duizend jaren). Deze slagzin ging vervolgens het hele jaar 1968 met de studentenbeweging mee.

Volgens sommigen hing de „muffe mottenballenlucht” ook onder de toga’s van de geestelijkheid. Tien jaar geleden blikte ds. Herbert Erchinger op de Duitse radio terug op zijn aandeel in de Beweging ’68: „Deze kreet over de ”toga’s en de duizend jaar oude mufheid” werd ons evangelie.”

De kerken kwamen zodoende steeds meer in de buurt van de Buitenparlementaire Protestbeweging (APO). De ”68-mensen” ontwikkelden zich tot een socialistische of zelfs radicaalcommunistische beweging. Haar leiders, zoals Rudi Dutschke, waren lid van de Socialistische Duitse Studentenbond (SDS).

Dutschke was vóór zijn vlucht uit de DDR actief in de Junge Gemeinde van Luckenwalde. Daar werd, zoals hij zei, de kiem gelegd van zijn „religieus-socialistische” vorming. In 1978 vertelde hij Martin Niemöller (voormalig verzetspredikant uit de oorlog, red.) dat hij zichzelf zag als „een socialist in de christelijke traditie.” Het christendom zag hij als „de hoop van de mensheid.”

Wat deze hoop van de mensheid voor de kerk moest betekenen, heeft Herbert Erchinger eens treffend samengevat:

  • De kerk confronteren met haar zwijgen over de wandaden van het nationaalsocialisme.

  • Seksualiteit van haar taboes ontdoen.

  • Herwaardering van de radicale Reformatie, zoals Thomas Müntzer en Karlstadt.

  • Aandacht voor de sociale kritiek van profeten zoals Amos en Jeremia. Radicaliteit weer als een deugd gaan beschouwen.

  • Ontdekking van de revolutionaire Jezus, Die de armen zalig spreekt, de rijken aanzegt dat ze tot armoede zullen vervallen en de tafels van de wisselaars omverwerpt.

  • Verbreding van de oecumenische horizon door de bevrijdingstheologie uit Latijns-Amerika en Zuid-Afrika.

Marxisme

Volgens Erchinger behoorde ook de „ontdemonisering van de marxistische maatschappijvisie” tot de „verworvenheden” van de Beweging ’68. De kerk moest het gesprek aangaan met de marxisten en „het vijanddenken slechten.” Uiteindelijk ging dat zover dat er in kerkelijke kringen openlijk propaganda werd gemaakt voor communistische groepen. Vooral onder theologiestudenten groeide de sympathie voor het communisme. In de stad Celle (Nedersaksen) kwamen in de herfst van 1968 zo’n zestig gezagskritische (hulp)predikanten en studenten samen. Volgens de uitnodiging van de conferentie ging het om de voorbereiding van „een revolutionaire vakbond van kerkelijk werkers.” De theologen verweten de officiële kerk dat die „de crisis van het kapitalisme in zijn late vorm” toedekte. Het moest in de kerk naar een „terugkeer tot alleen het Woord”, in plaats van de heersende „cynische minachting van de mens.”

Deze conferentie kreeg in maart 1969 in Bochum een vervolg. De slotverklaring stelde: „In de toekomst zal men nooit weten of onder het zwarte pak niet een rooie rakker schuilt, een schaap in wolfskleding dus.” En verder: „Wij zijn linkse theologen, die zich verbinden om in de kerk ruimte te scheppen voor hun revolutionaire politieke activiteiten. Socialisten van alle landskerken, verenigt u!”

De theologen volgden hiermee de tactiek van links: een „lange mars door de instituties van de gevestigde orde.” Met deze woorden riep studentenleider Rudi Dutschke alle revolutionaire krachten ertoe op het hele establishment om te turnen. Dit zou kunnen door te infiltreren in overheidsorganen, universiteiten, scholen, kerken en andere instellingen.

Stenen gooien

Maar de 68-mensen hadden een dubbele strategie: ze mobiliseerden de straat samen met communistische groepen; anderen drongen door in bestaande instellingen om daar de geesten rijp te maken. Sommigen maakten daar zelfs carrière.

In juni 1972 berichtte Der Spiegel dat er binnen de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) zo’n vijftig (hulp)predikanten tot de Moskougetrouwe, marxistisch-leninistische DKP behoorden.

In de Noord-Elbische landskerk publiceerde een groep predikanten het tijdschrift Gegen den Strom (Tegen de stroom in). Daarin viel deze onverantwoorde oproep te lezen: „Bedenk het wel, broeders en zusters, bergen verzetten begint met stenen gooien!” En het mag bekend verondersteld worden dat het bij de links geïnspireerde demonstraties niet bij stenen gooien bleef.

Een deel van de Beweging ’68 zag echter niets in stenen gooien of ander geweld. Die werd actief in de vredesbeweging en in de milieubeweging. Mede daaruit groeiden de Groenen. Zowel de vredesbeweging als de Groenen ondervonden onmiddellijk bijval in de EKD.

Een ander deel van de Beweging ’68 radicaliseerde echter en riep op tot gewapend verzet. In 1970 richtten Andreas Baader, Ulrike Meinhof, Gudrun Ensslin, Horst Mahler en anderen de Rote Armee Fraktion (RAF) op. Ze beschouwden zichzelf als een communistische, anti-imperialistische standsguerrilla naar Latijns-Amerikaans model.

Deze beweging werd verantwoordelijk voor 33 moorden op leidende mensen (en hun chauffeurs) uit de politiek, wetenschap en bestuur, op douanebeambten, politieagenten en Amerikaanse soldaten.

Ulrike Meinhof bracht de haat tegen de politie als volgt onder woorden: „Het spreekt vanzelf dat wij smerissen smeerlappen vinden. Wie zo’n uniform draagt, is geen mens, maar een beest… Praten met zulke mensen leidt tot niks. En natuurlijk kan er geschoten worden.”

Discipel

De West-Duitse staat was vastbesloten om zich niet door deze criminelen onder druk te laten zetten en bestreed hen met alle mogelijke middelen.

De Evangelische Kirche was in officiële verklaringen ook eenduidig. Op 16 september 1977 veroordeelde het dagelijks bestuur van de EKD het terrorisme. „Moord alsmede geweldpleging die het verlies aan mensenlevens zonder meer voor lief neemt, kunnen door niets, onder geen enkele omstandigheid of met een beroep op wat voor doelstelling dan ook, gerechtvaardigd of gebagatelliseerd worden.”

Toch bestond er binnen de kerk veel sympathie voor de terroristen. Kritiekloos betuigde de theoloog professor Helmut Gollwitzer (1908-1993) voor de zender Freies Berlin instemming met hulpprediker Kornelius Burghardt, die de Baader-Meinhofgroep steunde.

Ulrike Meinhof had bij Gollwitzer ondergedoken gezeten, hij had haar aan papieren geholpen en haar naar bijeenkomsten van de groep gereden. Deze asiel- en vluchthulp zag hij eenvoudig als zijn christenplicht. „De houding die hier openbaar kwam, is de juiste houding voor een discipel van Jezus”, aldus Gollwitzer.

Volgens Manfred Linz, redacteur van de kerkelijke omroep Kirchenfunk, was er maar een „kleine, pittige groep” in de kerk die sympathiseerde met het geweld van de terroristen. In mei 1972 zei hij voor de NDR: „Het is eigenlijk wel goed dat de Baader-Meinhofgroep crimineel geworden is. Nu kunnen we tenminste zeggen dat niet wij verantwoordelijk zijn voor wat er verkeerd is, maar lieden zoals deze groep, die alleen maar alles kapotmaken.”

Bijbel en belijdenis

Vandaag, vijftig jaar later, wordt er over de erfenis van de Beweging ’68 nog steeds verschillend geoordeeld. Er zijn er die zeggen: Ondanks alle verkeerde uitwassen heeft zij ons land moderner, opener en liberaler gemaakt. Anderen zeggen dat zij onze joods-christelijke cultuur blijvend beschadigd heeft.

Duidelijk is dat ze het christelijk geloof en de kerk geen nieuw leven in weet te blazen. Anderzijds heeft ze die evenmin te gronde kunnen richten. Maar wel heeft ze twijfel gezaaid. En die heeft ertoe bijgedragen dat in de breedte van de EKD Bijbel en belijdenis niet langer als normatief worden beschouwd.

Jens Motschmann studeerde in de jaren zestig theologie in Berlijn, Hamburg en Bayreuth. Sinds 1971 is hij predikant in de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). Hij schreef dit artikel voor Idea. Vertaling: Anton Stam

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer