Oor, tong en hart
Psalm 19:15
„Laat de redenen mijns mond en de overdenking mijns harten welbehaaglijk zijn voor Uw Aangezicht, o Heere, mijn Rotssteen en mijn Verlosser.”
Als het oor open is, werkt het als een portier die de zonde en de satan bij elke gelegenheid binnenlaat. Deze moet in de nieuwe mens de poort des levens of de deur des geloofs worden. Hierom is er niet één lichaamsdeel dat de duivel meer benijdt dan het oor, zoals te zien is aan degene die met een geest van doofheid bezeten was (Markus 9:25). De duivel doet er alles aan om hem het gehoor te beletten. De tong in de oude mens is een wereld van ongerechtigheid, die het gehele lichaam besmet (Jakobus 3:6). De tong moet in de nieuwe mens de bazuin van goddelijke lof zijn of, zoals David noemt, de pen van een vaardige schrijver (Psalm 45:1). Over deze dingen spreken alleen degenen in wiens hart oprechtheid en waarheid is. Samengevat: in het hart begint de genade het eerst en wordt het op het allerlaatst gevoeld.
Isaac Ambrosius, predikant te Preston
(”Leer der wedergeboorte”, 1660)