Vertrek van Dijkgraaf ook spiegel voor de kerk
Kamervoorzitter Arib zei deze week dat SGP-Kamerlid Dijkgraaf met zijn motivering van zijn afscheid de andere parlementariërs aan het denken moet zetten. Dijkgraaf noemt als belangrijkste argument om op te stappen dat de balans tussen werk en privé niet meer in evenwicht is.
Ongetwijfeld is daarmee niet alles gezegd, maar het is wel een belangrijk signaal. Iedereen weet dat het werk van een parlementariër niet in een werkweek van veertig uur valt te persen. Velen zijn bijna het dubbele aantal uren per week in touw. Dat vergt zowel psychisch als fysiek veel van de politici. Is dat niet te veel?
Maar er is meer. Het vergt ook veel van de persoonlijke omgeving van een Kamerlid: haar man of zijn vrouw, de kinderen en de andere dierbaren. Zij moeten het vaak zonder hun geliefde doen; staan er nogal eens alleen voor. Dat vraagt offers.
Daarbij geldt ook nog eens dat een parlementariër eigenlijk alleen kan functioneren wanneer er sprake is van een stabiel thuisfront. Wie als man of vrouw zijn best in Den Haag moet doen, maar ’s avonds –of ’s nachts– bij thuiskomst ook nog eens in de narigheid terechtkomt, heeft het ondraaglijk zwaar.
Wie kiest voor de politiek doet er daarom goed aan vooraf deze dingen af te wegen en thuis te bespreken. Daarbij is het zeker niet verkeerd om goede afspraken te maken over de dragelijke mate van afwezigheid thuis. Van belang is elkaar ook wederzijds aan die afspraken te houden.
De reden van vertrek van Dijkgraaf is echter niet alleen een spiegel voor politici, maar ook voor andere drukbezette mensen, niet het minst voor degenen die naast hun werk ook in de kerk actief zijn. Want ook daar is de balans tussen kerk, werk en privé soms ver te zoeken. Wie met gezag ambtsdrager wil zijn, zal thuis de zaak op orde moeten hebben. Dat betekent niet alleen, zoals sommigen denken, dat er in het gezin orde en regel heerst. Orde hebben en houden, bereikt men alleen met aandacht geven en vooral liefde tonen. Dat vergt tijd.
Daarvoor zal ook begrip getoond moeten worden binnen kerkelijke vergaderingen. Wanneer een ambtsdrager aangeeft een extra taak niet te kunnen uitvoeren omdat hij ook enkele avonden per week in zijn gezin wil zijn, mag hij daarvoor niet met onbegrip of verwijten geconfronteerd worden. Zo iemand verdient juist respect.
Dit betekent ook dat er paal en perk gesteld moet worden aan de stapeling van functies en taken. Natuurlijk is de situatie van de een niet dezelfde als die van de ander. Maar er zijn wel grenzen.
Het zou daarom goed zijn als de taakbelasting en de balans tussen kerk, werk en privé ook op kerkenraadstafels en binnen andere kerkelijke organen jaarlijks onderwerp van gesprek zijn. Anders gaat de spiegel die het vertrek van Dijkgraaf ons voorhoudt barsten vertonen.