Failliete mennonieten mochten niet aan het avondmaal gaan
In de Gouden Eeuw bestond er een duidelijk onderscheid tussen arm en rijk, ook in de stedelijke doopsgezinde kerken. Dat stelde prof. dr. Mary S. Sprunger dinsdag tijdens een seminar over de mennonitische geschiedenis in een collegezaal van de Vrije Universiteit Amsterdam.
De bijeenkomst was georganiseerd door het Amsterdam Centre for Religious History, opgericht in 2016 door hoogleraren van de faculteiten geesteswetenschappen en godgeleerdheid. Het seminar trok ongeveer dertig bezoekers.
Bij een blik in de archieven van de mennonitische kerken in de Gouden Eeuw valt al snel op dat kerkelijke posities vaak werden ingenomen door bepaalde families en individuen, aldus prof. Sprunger, hoogleraar geschiedenis aan de Eastern Mennonite University in de VS. „Toen de rijkdom en macht van de stad Amsterdam groeiden, groeiden ook de vereisten voor degenen die een leidende positie wilden innemen in de mennonitische kerk.”
De hoogleraar noemt dit opvallend omdat, vanuit kerkhistorisch perspectief, de mennonieten juist bekend stonden als degenen die status, macht en rijkdom afwezen. Wat helpt om dit te begrijpen is volgens prof. Sprunger het idee van sociaal kapitaal. Kapitaal wordt in dit model onderscheiden in economisch kapitaal zoals geld en eigendommen, cultureel kapitaal zoals kennis en onderwijs, sociaal kapitaal zoals vrienden en verenigingen en symbolisch kapitaal zoals prestige en respect.
In de steden van de Gouden Eeuw was het hebben van geld belangrijk, maar ook andere factoren droegen bij aan economisch en politiek succes, zoals het opzetten van vertrouwde zaken- en huwelijksconnecties, wat voor kleding men droeg en in wat voor huis men woonde. „Al deze factoren waren van belang in de machtsdynamiek in de mennonitische kerk.”
Als illustratie heeft prof. Sprunger een ”Facebookpagina” gemaakt van de predikant Cornelis Claesz Anslo (1592-1646). „Hij had een enorm reservoir aan financieel, sociaal en cultureel kapitaal. Als een gerespecteerd prediker bezat hij ook symbolisch kapitaal.” De hoogleraar laat een tijdlijn zien met enkele memorabele momenten zoals zijn doop, zijn huwelijk en zijn eerste preek. Vriendschap was in de Gouden Eeuw heel belangrijk, legde ze uit. „Vriendschap was eerder instrumenteel dan emotioneel.” Financiële transacties en zakenrelaties ontstonden allemaal op een persoonlijke manier. Om een goede plaats te verkrijgen in de maatschappij, waren familie, vrienden en beschermheren nodig.
De belangrijkste bron van deze vriendschappen was de naverwante familie. Maar ook de buurt waarin men leefde, was van belang. Anslo leefde in een buurt waar veel mennonieten woonden. Voor de mennonieten was de kerk ook een belangrijke bron van vriendschappen. „Vooral de diakenen waren vaak erg rijke zakenlieden. Ze spraken over elkaar als ”de vrienden”.”
Anslo zou op zijn facebookpagina niet alles vermelden, zei prof. Sprunger. Zijn zoon dreigde in 1642 failliet te gaan. Om zijn reputatie te beschermen en zijn zoon te helpen, voorkwam Anslo dit. Voor zijn zoon had een faillietverklaring desastreuze gevolgen kunnen hebben. „De eer van de familie zou aangetast worden en de zoon zou niet mogen deelnemen aan het sacrament van het Heilig Avondmaal. Insolventie werd gezien als een zonde.”
Was het mogelijk voor de mennonieten om tegen de heersende cultuur in te gaan? zo vroeg prof. Sprunger zich af. „Er waren wel enkele mennonieten die een ascetische leefwijze nastreefden, maar dit waren er slechts enkelen. In de zestiende eeuw hadden de mennonieten veel imagoschade opgelopen. Om het klimaat van religieuze tolerantie en financieel succes te verzekeren, wilden ze zich respectabel, eerlijk en waardig presenteren in zeventiende-eeuws Amsterdam. Inkomensongelijkheid en machtsonbalans waren doordoor belangrijker dan gemeenschapsdenken.”