Christen moet alert zijn in postmoderne cultuur
Het postmodernisme vraagt van christenen een gelovige houding, waarbij gebed en een Bijbelse opvoeding een grote rol spelen, stelt Pierre J. Beaujon.
Eind jaren negentig trad ik als zijinstromer het onderwijs binnen, op een protestants-christelijke scholengemeenschap. Misschien was dat wel mijn eerste confrontatie met het postmoderne denken.
Op een dag zaten we in de pauze aan tafel en het gespreksonderwerp was het omgaan met moeilijke jongeren en de hedendaagse opvoeding. Een collega zei geheel onverwacht: „Zelfs de reformatorische ouders hebben moeite met het opvoeden van hun kinderen.” Hij had niet door dat er ook een reformatorische christen aan tafel zat. Maar wat bedoelde hij daarmee?
Onlangs ging ik met mijn vrouw boodschappen doen. Voor ons liep een moeder met een meisje van rond de tien. Ze zat overal aan, maar haar moeder zei helemaal niets. Totdat het bijna fout ging. Toen zei ze: „Die meneer daar vindt het niet leuk als je dat doet.” Ik moest me inhouden. Die meneer daar (een vakkenvuller)? Ze had moeten zeggen: „Ík wil niet dat je dat doet!”
Een ander is niet verantwoordelijk voor de opvoeding van onze kinderen. Wie zijn kind niet (goed) opvoedt maar verwent, zadelt het op met een probleem. En de samenleving zit straks met de lasten.
Tijdens de doop van onze kinderen, als de Heere ons die heeft gegeven, hebben we beloofd dat we hun een christelijke, op de Bijbel gegronde opvoeding zouden geven.
Laten we ons daarom niet meeslepen met de waan van de dag. De opvoedingswetenschap dicteert ons dat we onze kinderen niet mogen corrigeren, want kinderen misdragen zich omdat ze hun persoonlijkheid aan het ontwikkelen zijn. Door onze kinderen te disciplineren, zouden we hun zelfachting kunnen beschadigen. En wij denken vaak dat experts wel weten waar ze het over hebben. Maar het feit is dat de opvoedingswetenschap, onder invloed van de moderne psychologie, tot op heden immers niet heeft kunnen bewijzen dat wat de Bijbel ons leert niet deugt. De woorden “discipline” en “zelfbeheersing” zijn door het postmodernisme ouderwetse en strenge woorden geworden. De gevolgen voor de samenleving zijn duidelijk.
We moeten ons als ouders veel bewuster worden van onze taak om de reformatorische erfenis te bewaren en ons verzetten tegen de oprukkende verwoesting van bestaande principes, door het postmodernisme. In deze tijd vieren eigenzinnigheid, achteloosheid, losbandigheid en wetteloosheid hoogtij. Zoals de verlichting het geloven in God verduisterd heeft, zo wil het postmodernisme Gods normen (wetten) vernietigen.
De wereld moest volgens de verlichte denkers ”onttoverd” worden. We moeten erkennen dat het hun redelijk is gelukt. Maar het is onbegrijpelijk dat we als reformatorische christenen de gevolgen hiervan niet willen zien.
Laatste der dagen
Velen van ons lopen rond met de vraag of bidden wel zin heeft. We bidden zo vaak, maar er gebeurt zogenaamd weinig. Johannes Calvijn noemde het gebed „de voornaamste oefening van een christen.” Het gebed, zegt Wilhelmus à Brakel (1635-1711), is hét middel dat de Heere ons gegeven heeft om met Hem te communiceren (”Redelijke Godsdienst”, hoofdstuk 97).
Onze tijd eist dappere christenen die durven uit te komen voor hun geloof, met zachtmoedigheid (1 Petr. 3:15). We kunnen ons het flauwe excuus dat ”het” ons gegeven moet worden niet permitteren, als wij daar zelf nooit oprecht om bidden.
De apostel Petrus waarschuwt ons dat er „in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen” (2 Petr. 2:3-5). In de ontwikkelingen in de samenleving en de onrust in de wereld kunnen we tekenen van het laatste der dagen zien. We behoren dan ook klaar te zijn om de Heere, bij Zijn wederkomst, te kunnen ontmoeten.
Het is zaak dat we opkomen voor ons geloof. Paulus zegt dat we, in dit alles, „meer dan overwinnaars zijn, in Hem Die ons liefgehad heeft” (Rom. 8:37). De apostel Johannes sluit zich daarbij aan: „Gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder Die in u is, dan die in de wereld is (1 Joh. 4:4). Geloven is een vast vertrouwen dat ontwikkeld moet worden, zegt Wilhelmus à Brakel.
Ik ben trots op onze jongeren, vooral als ik zie hoe ze zich proberen staande te houden in een tijd van grote verwarring. Maar ik zie ook dat velen van hen niet meer voor geloofskwesties warmlopen. Dat is zorgelijk. We mogen hen in een tijd van ”absoluut relativisme” niet aan hun lot overlaten.
De auteur is docent in het voortgezet onderwijs.