Zelfkennis
Lukas 18:13b
„O God! wees mij zondaar genadig!”
Schaam u niet de tollenaar tot leermeester te nemen die dat bidden op de juiste wijze in praktijk bracht, zodat hij met slechts eenvoudige woorden alles gedaan kreeg. Want toen hij –heel mooi om te zien– tot een heldere zelfkennis gekomen was, was zelfs één woord voldoende om de hemel voor hem te openen. Hoe was hij tot dat inzicht gekomen? Hij noemde zichzelf ongelukkig, sloeg zich op de borst en durfde zelfs niet op te zien naar de hemel. Als u ook zo zult bidden, zult u een gebed uitspreken dat nog lichter is dan een veer. Want als de zondaar rechtvaardig is geworden op het gebed bedenk dan hoe sterk die rechtvaardige zal zijn als hij geleerd heeft zo’n gebed tot God te brengen. En daarom stelt hij hier helemaal zichzelf niet in het middelpunt, maar zijn gebed, dat hij even eerder in Psalm 4:1 „mijn oprechtheid” en hier dus „mijn gebed” noemde: „Heb medelijden met mij en hoor mijn gebed.” Zo werd ook Cornelius verhoord toen hij op die manier bad. Want wat zei de engel tegen Cornelius? „Uw gebeden en uw aalmoezen zijn gekomen voor Gods aangezicht.” Vanzelfsprekend, want de daden die wij biddend doen en de duurste plichten die wij biddend verrichten, worden door God verhoord. Niet de gebeden op zich, maar de gebeden die overeenkomstig de wet plaatsvinden.
Johannes Chrysostomus, priester te Antiochië
(”Homiliën”, circa 390)