Weerwoord: Mag je God je vriend noemen?
Dr. C. A. van der Sluijs sprak onlangs zijn bezorgdheid uit (RD 10-11). Hij vindt dat er in de gereformeerde gezindte te veel gesproken wordt over de vriendschap van God, ten koste van de gunst van God. Mag je God wel je vriend noemen?
NEE
Dr. Van der Sluijs vindt de gunst van God (favor Dei) reformatorisch maar de vriendschap van God (amicitia Dei) vindt hij coccejaans. Hij stelt dat Gods gunst het eenzijdige karakter van Gods genade tot uitdrukking brengt. Deze gunst blijkt in de verkiezing van eeuwigheid en Gods onverdiende welbehagen. Vriendschap daarentegen veronderstelt een wederzijdse relatie tussen God en mens. Wie over vriendschap spreekt, verliest de reformatorische nadruk op de eer van God, aldus dr. Van der Sluijs. Hij ziet hier de invloed van wijlen de confessionele professor W. J. van Asselt. Deze zou met zijn nadruk op de vriendschap van God het standpunt van Coccejus hebben ingevoerd in de gereformeerde gezindte.
Is God onze vriend? Nee, als daarmee bedoeld zou worden dat mens en God samenwerkende partners zijn. Dat is onmogelijk, want de Schepper is zo anders dan de schepselen dat er nooit een gelijkwaardige verhouding kan bestaan tussen Hem en ons. Zalig worden is dan ook geen zaak van coöperatie tussen mens en God, maar ons behoud moet volledig aan Gods genade worden toegeschreven.
In nog een ander opzicht kunnen we God niet zomaar onze vriend noemen: als vriendschappelijk zoveel zou betekenen als joviaal, losjes of gemoedelijk, dan kunnen en mogen wij beslist niet vriendschappelijk met God omgaan. Hij wordt nooit een makker, je kameraad, ons vriendje.
JA
Toch is de notie van de vriendschap met God voluit Bijbels, en zelfs onopgeefbaar. Dat kan op drie manieren duidelijk worden gemaakt.
Het blijkt allereerst hieruit dat de Bijbel vaak spreekt over de vriendschap tussen God en mensen. Abraham was de vriend van God (Jak. 2:23) en Mozes sprak met God zoals een man met zijn vriend (Ex. 33:11). Vooral in de relatie tot de Zaligmaker speelt vriendschap een belangrijke rol. Jezus noemt Zijn discipelen niet knechten of slaven, maar vrienden. De grootst denkbare liefde is dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden, en juist dat heeft Hij gedaan (Joh. 15:13-15). „Mijn vrienden!” zegt Hij tegen Zijn leerlingen (Luk. 12:4), en de kerk wordt in het Hooglied „Mijn vriendin” genoemd (Hoogl. 1:9, 15). Het verwijt van de Farizeeën was dat Jezus een vriend was van zondaren (Matth. 11:19). Deze vriendschap komt niet van één kant, want Johannes de Doper noemt zichzelf de vriend van de bruidegom (Joh. 3:29). Er is dus zeker sprake van eenzijdige gunst, maar daarbij blijft het niet. Juist door over vriendschap te spreken, wordt onder woorden gebracht dat liefde tot wederliefde leidt. Eenzijdige gunst wordt tot tweezijdige vriendschap.
Vervolgens wordt het belang van vriendschap duidelijk uit de tegenpool ervan, de vijandschap. Het Latijnse woord voor vijandschap is ”inimicitia”, letterlijk de ontkenning van vriendschap. Je vijand is iemand die niet-vriend is, ”in-amicus”. Als de vijandschap wordt beëindigd, is er vriendschap. Calvijn zegt dan ook dat wie gerechtvaardigd is, wordt toegelaten tot de vriendschap van God (Institutie 3.14.6). De Tweede Helvetische Confessie uit 1562 noemt gelovigen „vrienden van God.” En de kanttekeningen bij de Statenvertaling leggen de vrede bij God (Rom. 5:1) uit als „vriendschap Gods waar wij tevoren Zijn vijanden waren.” De prediking van de rechtvaardiging door het geloof gaat dus juist ook over vriendschap. „Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt!” zo luidt een bekende regel uit de berijming van Psalm 103.
Er is nog een derde belangrijke overweging. In de tijd van de Bijbel werd vriendschap als de hoogste vorm van liefde gezien. De vriendschap tussen David en Jonathan overtrof de liefde tussen man en vrouw (2 Sam. 1:26). Naast de taal van de liefde tussen man en vrouw gebruikt de Bijbel daarom ook de taal van de vriendschap. Er is wellicht geen betere manier om de gunst van God voor zondige mensen aan te duiden als juist met het woord vriendschap.
DUS
De boodschap van verzoening is een boodschap van vriendschap. Wie gelooft, wordt een vriend van God en een vriend met God. Dat zijn geen coccejaanse maar juist centrale reformatorische gedachten. Christus Zelf heeft de liefde tussen de gelovigen en hun Zaligmaker als een wederzijdse vriendschap aangeduid.
In deze dagen voor Kerst mogen wij deze boodschap horen. Een christen ziet God in het aangezicht van Jezus Christus. Omdat God mens is geworden, kon Hij als een vriend Zijn leven geven voor Zijn vrienden. Welk een vriend is onze Jezus, Die in onze plaats wou staan!