Pad van gezonde vaderlandsliefde is smal
„De liefde tot zijn land is ieder aangeboren”, dichtte Vondel in de zeventiende eeuw. Anno 2017 lijkt dat geen werkelijkheid meer te zijn. De liefde tot zijn land wás ieder aangeboren.
Vondels “Gysbreght van Aemstel”, waarin deze dichtregel voorkomt, was eeuwenlang zeer populair. Geen ander toneelstuk nam, zegt men, zo’n belangrijke plaats in onze cultuurgeschiedenis in als dit drama over de moedige Aemstels die, in een ver verleden, tevergeefs de stad Amsterdam verdedigden tegen verfoeilijke vijanden.
Wat verklaart die populariteit? Onder meer dit, dat „de liefde tot zijn land” lange tijd algemeen beschouwd werd als een te koesteren deugd.
Lange tijd. Want sinds halverwege de twintigste eeuw rillen we van vaderlandsliefde. Nationalisme? Brrr, dat heeft ons, uitmondend in twee afschuwelijke wereldoorlogen, toch alleen maar narigheid gebracht?
Inmiddels is er in West-Europa een tweede kentering gaande. Nationalistische bewegingen zijn overal in opmars. Grote boosdoener is Brussel, op de voet gevolgd door niet-westerse asielzoekers. Adagium: waken over onze eigen vrijheden, grenzen dicht en als het even kan uit de EU.
In dat tijdsgewricht plantte de Tweede Kamer dinsdag de Nederlandse vlag voor in haar vergaderzaal. Dat deze vernieuwing, geïnitieerd door SGP en PVV, bij velen gemengde gevoelens oproept, valt in het licht van de geschiedenis en van de actualiteit dus wel te begrijpen. Maar om te voorkomen dat we al te gemakkelijk in cynisme eindigen („Die vlag is een leeg symbool”, of: „In het kamp van Wilders wil toch geen christen thuishoren?”), twee kanttekeningen:
Het was niemand minder dan de bekende apologeet C. S. Lewis die er ruim een halve eeuw geleden al de vinger bij legde dat de moderne mens onterecht schimpt op vaderlandsliefde. Jawel, erkende Lewis, vaderlandsliefde kán ontaarden. Maar het probleem van onze tijd is niet dat we er te veel van hebben, maar te weinig. „Wie zijn dorpsgenoten niet liefheeft, die hij dagelijks ziet, zal niet ver komen in het liefhebben van de medemens die hij niet ziet”, schreef hij in ”De vier liefdes”.
Een van de verrassendste dingen in de vlagkwestie is niet dat SGP en PVV met dit voorstel op de proppen kwamen, maar dat bijna de hele Kamer het steunde. Ook DENK. Ook GroenLinks. Blijkbaar leeft ook bij deze partijen het besef dat we in een tijd van maatschappelijke en politieke fragmentatie moeten blijven zoeken naar wat ons als Nederlanders bindt. Hopelijk voelen ook zij aan dat we de achterliggende vijftig jaar te sterk zijn gaan koersen op individuele autonomie, daarbij vergetend dat elk mens óók een diepe behoefte heeft om tot een groter geheel te behoren. Bijvoorbeeld tot een gebied dat gekenmerkt wordt door een zelfde taal, geschiedenis, koningshuis… en vlag.
En is er goed beschouwd niet veel voor te zeggen als juist onze Kamerleden, die geacht worden het hele volk te vertegenwoordigen, dagelijks dat symbool van eenheid voor zich zien?
Meer hoeven we in het plaatsen van de vlag in de vergaderzaal van de Kamer niet te zien: een kleine correctie op de tijdgeest van de laatste halve eeuw. That’s all. Meer is ook niet haalbaar. Dit is hoe de vlag er, qua nationalisme, in Nederland momenteel bij hangt.
Nee, het lied ”Hollands vlag, je bent mijn glorie” hoeft de jeugd niet opnieuw te worden aangeleerd. Dat moeten we niet eens willen. Want het pad van gezonde vaderlandsliefde, met links het moeras van het postmodernisme en rechts het ravijn van militant nationalisme, is smal. Uiterst smal.