Adolescenten toetsen hun traditie
Christelijke jongeren verdienen docenten die hun kritische vragen met respect en discretie tegemoet treden. Zij schreeuwen immers om overtuigende en relevante antwoorden. Leraren kunnen op dit punt veel leren van de Italiaanse pedagoog Luigi Giussani.
In het leven van jonge mensen begint de puberteit (als proces van lichamelijke rijpwording) steeds vroeger en de adolescentie (als groei naar geestelijke volwassenheid) steeds later. Dat betekent dat de meeste leerlingen pas ná hun middelbareschooltijd het puberbrein ontgroeien en goede vragen gaan stellen. Dat wil dus zeggen dat zij pas vanaf ongeveer hun achttiende de traditie waarin ze zijn gevormd kritisch gaan toetsen, gaan verifiëren, gaan onderzoeken of ze waar is.
Onlangs kwam ik zo’n adolescent tegen. Een intelligent, sportief meisje, studente in iets exacts, met ogen die een ziel weerspiegelden die niet zozeer boos en in opstand was, maar bijna iets van teleurstelling en ontgoocheling lieten zien.
Zij was eerlijk en kritisch. Thuis, op school en in de kerk had zij nog nooit een deugdelijk argument gehoord dat haar tot acceptatie van haar traditie kon bewegen. En zo was zij, hoe jong ook nog, tot de conclusie gekomen dat er geen grootse toekomst was, maar ook niets om echt bang voor te zijn. Geen hemel, geen hel, geen God. Er was gewoon niets.
Je komt leerlingen/studenten tegen die ‘het wel geloven’, zo’n beetje, net als hun ouders waarschijnlijk. Zij kiezen voor een leven in conformistische berusting. Of ze geloven het wel, en niet zo’n beetje ook, en worden fanatiek – altijd een onmiskenbaar kenmerk van innerlijke onzekerheid. Andere adolescenten geloven het ook, en worstelen met de bekende toepassingsvragen („Is het ook voor mij?”).
Over deze groepen wil ik het nu niet hebben. Het gaat mij nu om de kritische geesten, de lastpakken, de vragenstellers, die om een antwoord sméken en hun onrust achter uitdagende spot kunnen verbergen.
Hoe lastig ook voor ouders en leraren: deze vragenstellers doen wat ze moeten doen. Hun crisis is een periode van schifting, van vragen die gesteld en beantwoord moeten worden, wil geloof rijpen tot een werkelijke overtuiging.
Kunst
Mijn ontmoeting met die jonge studente viel samen met het lezen van een diepzinnig geschrift van de Italiaanse pedagoog Luigi Giussani (1922-2005). Hij was een belangrijke gids voor Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI.
Zijn boekje heet ”Het risico van de opvoeding” en telt slechts zeventig pagina’s. Het is zeer compact geschreven en je moet het dus langzaam lezen (hét kenmerk van een goed boek is overigens dat het ons dwingt goed te lezen). Het brengt een schat aan ervaring, wijsheid en liefde aan het licht.
Giussani is niet bang voor adolescenten en hun vragen. Hij neemt deze jongeren serieus en hun vragen ernstig. Hij treedt hun met discretie en respect tegemoet. Ze stellen namelijk goede vragen: hun geloof willen ze meer laten zijn dan een blind geloof in onbegrepen dingen. Ze willen weten wat de relevantie van het geloof voor hun leven is.
Waar die vragen niet leven, moeten zij als het ware wakker worden getart. Van didactische vernieuwingen en quasiwetenschappelijke pedagogische prietpraat is Giussani dan ook wars. Als een wetenschap zich in vage dieventaal uitdrukt of in vormen vlucht, maskeert dat volgens hem slechts een leegte die volledig van de werkelijkheid, van het gegevene en van de traditie is losgezongen.
Giussani waarschuwt tegen een opvoeding waarin ”zelfontplooiing” centraal staat, omdat daarin geen antwoorden worden aangereikt en jonge mensen in feite te vondeling worden gelegd. Hij waarschuwt net zo goed tegen onvolledige antwoorden of stereotiepe antwoorden op vragen die niet worden gesteld en tegen het uitblijven van antwoorden op vragen die wel worden gesteld. Opvoeding en onderwijs zijn voor Giussani niet minder dan een kunst, zij vergen zelfs iets van virtuositeit.
Openheid en trouw
Doorslaggevend is dat deze jongeren, met al hun kritische vragen, leraren ontmoeten die dezelfde vragen existentieel hebben doorleefd en doorworsteld, en die (dwars door de crisis van de twijfel en de spot heen) antwoorden hebben gevonden. En die niet tegen hun leerlingen zeggen: Gaan jullie maar zitten en dan kom ik frontaal voor jullie staan om het allemaal eens uit te leggen en jullie mijn antwoorden te dicteren. Maar die in de kring van hun leerlingen gaan zitten en zich openstellen voor hun vragen, en dan het gesprek aangaan om samen met hen het antwoord op díé vragen te zoeken. Autoriteit is ”dat wat doet groeien”. Dat is het risico van de opvoeding: deze combinatie van openheid en trouw.
Wat die trouw betreft: Giussani bedoelt daarmee dat de vorm van het bijzonder onderwijs onopgeefbaar is. Zogenaamd neutraal onderwijs leidt slechts tot scepsis. Juist een christelijke school kan vanuit zijn basis de ruimte van openheid en vrijheid creëren waarin alle andere antwoorden als deelaspecten van een groter geheel worden gezien.
Als dit onderwijs zich niet realiseert, is de prijs hoog. Als jongeren niet de juiste getuigen ontmoeten en niet het verband tussen hun traditie en het volle leven leren begrijpen, eindigen zij volgens Giussani in drie houdingen die het christendom het meest vijandig zijn: in onverschilligheid (vanwege de abstracte en onvolledige antwoorden), in star traditionalisme of in afkeer en afvalligheid.
Dialoog
Aan de goede God mag de opvoeder de onvoorziene wegen toevertrouwen die de leerling in de dialoog tussen traditie en werkelijkheid opbreekt. Alleen in deze dialoog tussen een leermeester en een leerling die zichzelf meester wordt, kunnen waarden en geloof tot een diepgewortelde overtuiging uitgroeien.
De praktische vormgeving van dit alles is natuurlijk een kwestie. Vooral wanneer we bedenken op welke leeftijd de adolescentie intreedt en welke differentiatie er op dit punt in klassen nodig is. Misschien moeten we met elkaar wel over heel nieuwe vormen gaan nadenken.