Jubileum Sanderman: organist is geen knecht van predikant
Laten predikant en organist veel overleggen. Die boodschap klonk woensdagavond in de Schildkerk in Rijssen. Daar werd een samenzangavond gehouden ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van Dick Sanderman als kerkorganist.
De liederen voor de samenzang, door Sanderman zelf begeleid, waren gekozen uit de bundel ”Weerklank”. Zo werden de nummers 15, 274 en 358 aangeheven – allemaal liederen die van oorsprong uit Engeland komen.
Eerst klonk Psalm 40, en Sanderman gaf een toelichting. „Nu we zoveel prachtige gezangen hebben, moeten we er wel alert op blijven dat we de psalmen niet uit het oog verliezen”, zei hij. „Die woorden zijn zó rijk van inhoud, en die Geneefse psalmmelodieën zijn ook een geweldig bestanddeel van de protestantse kerkmuziek. Niet als museumstuk, maar als voorbeeld hoe je een melodie schrijft die voor een gemeente zingbaar is. Als mensen zich afvragen waarom sommige eigentijdse liederen zo moeilijk zingbaar zijn voor een gemeente, zeg ik vaak: leg ze maar eens naast een psalmmelodie en zoek de verschillen. Dan ontdek je vanzelf waarom die melodieën voor een gemeente wél zingbaar zijn en veel moderne melodieën niét.”
Overleg
Dr. J. D. Th. Wassenaar, predikant van de protestantse gemeente Hellendoorn en voorzitter van de commissie orgelzaken van de Protestantse Kerk in Nederland, hield een referaat over orgelspel en eredienst. Hij stelde vast dat Sanderman als bewerker van kerkliederen en als componist van kerkmuziek naam heeft verworven. Zo bleek enkele jaren geleden uit een door deze krant gehouden onderzoek onder 1250 organisten dat veel organisten graag Sandermans psalmbewerkingen spelen: hij kwam na W. H. Zwart op de tweede plaats van de lijst met meest geliefde psalmcomponisten terecht.
Dr. Wassenaar verwees naar het ”Nawoord” in het boek ”Organist in de praktijk”, dat werd uitgegeven onder redactie van Sanderman en Dirk Out. Dr. Wassenaar: „Onder verwijzing naar 1 Korintiërs 12 schrijven Sanderman en Out dat iedere kerkmusicus een eigen taak en opdracht heeft om zich binnen de gemeente waar hij actief is, in te spannen om het ene lichaam –de gemeente van Christus– te dienen. Laat ik het zo zeggen: een organist mag dan heer en meester op zijn instrument zijn, hij is principieel niet meer dan dienaar en helper.”
Ook noemde dr. Wassenaar een publicatie van prof. dr. G. van der Leeuw, de voorman van de Liturgische Beweging in de vorige eeuw. Van der Leeuw stelde: „De dienaar des Woords, als leider van den eeredienst, erkenne den organist als zijn mededienaar en plege met hem geregeld overleg.” Volgens Van der Leeuw is er nog wel eens enige wrijving tussen predikant en organist. „De organist is niet de knecht van den predikant. Zij zijn beiden dienaren in de eredienst, en alleen wanneer zij geregeld met elkaar overleg plegen kan er iets goeds tot stand komen.” Dr. Wassenaar wees erop dat predikant en organist een gemeenschappelijke vijand hebben: slordigheid en anarchie. En dat het overleg een gemeenschappelijk doel dient: de eredienst.