De lonen moeten omhoog; dat zeggen nu eens niet alleen de vakbonden
De lonen mogen best wat forser stijgen. Dat roepen de vakbonden zeker? denkt u misschien. Mis, vandaag de dag klinkt die aanbeveling uit onverdachte hoek.
Decennialang is er in Nederland gehamerd op de noodzaak van een bescheiden loonontwikkeling. We moeten 35 jaar terug in de tijd. In november 1982, vlak voor het aantreden van het eerste kabinet-Lubbers, sloten de sociale partners het Akkoord van Wassenaar. De vakbeweging stemde in met een beleid gericht op loonmatiging, in ruil voor arbeidstijdverkorting. Die combinatie vormde een belangrijk wapen in de strijd tegen de torenhoge werkloosheid, die een gevolg was van de malaise die voortvloeide uit de sterk oplopende olieprijzen. De overeenkomst wordt meestal aangemerkt als historisch, als een keerpunt ten goede in de geschiedenis van onze nationale economie en als de start van het poldermodel.
Nederland is een open economie, met veel export. Daarom moeten we goed letten op onze concurrentiepositie. Tegen die achtergrond heeft er –zeker bij zwaar weer, zoals de crisis die zich aandiende in 2008– altijd nadruk gelegen op: wees voorzichtig met de loonkosten.
Maar het lijkt erop dat nu zowat iedereen het pleidooi voor terughoudendheid aan het cao-front even heeft afgezworen; tot zelfs de centrale bankiers toe. De omgekeerde wereld, zou je zeggen. Alleen ondernemers zijn –maar dat past uiteraard bij hun natuur– niet overtuigd.
Vorige maand kwamen De Nederlandsche Bank (DNB) en het Centraal Planbureau (CPB) vlak na elkaar met de oproep tot wat stevigere loonsverhogingen. Dat zijn twee gezaghebbende instituten. Minister van Financiën Dijsselbloem haakte erbij aan. Ook gerenommeerde internationale instellingen als OESO en IMF laten al langer dit geluid horen.
Het aandeel van de looncomponent in het bruto binnenlands product (bbp) blijft constant als de reële lonen gelijke tred houden met de groei van de arbeidsproductiviteit. In de praktijk zien we echter een gestaag dalende lijn. De toename van de beloning van de factor kapitaal (de winsten van de bedrijven) overtreft die van de factor arbeid.
Inmiddels trekt de arbeidsmarkt flink aan. ‘Normaal’ treedt er dan een opwaartse druk op de lonen op, maar ditmaal gebeurt dat niet of nauwelijks. In 2016 bedroegen de aanpassingen in de tot stand gebrachte cao’s gemiddeld slechts 1,6 procent. De mutatie van de koopkracht –dus na aftrek van inflatie en lastenverzwaringen– beperkt zich voor veel Nederlanders zelfs tot een heel mager plusje.
We beleven momenteel een periode van hoogconjunctuur. De burgers mogen best wat meer daarvan profiteren, is de gedachte. Een inkomensvooruitgang zorgt voor extra bestedingen en verschaft daarmee een additionele impuls aan de bedrijvigheid. Bovendien zou het de inflatie aanjagen en daar zitten vooral de centrale banken op te wachten; dan kan de rente eindelijk weer eens naar boven. In dat verband heeft ook ECB-president Mario Draghi gewezen op de wenselijkheid van hogere lonen.
Voorlopig blijft echter de groei ervan gematigd en daarbij spelen waarschijnlijk diverse omstandigheden een rol. Zo daalt weliswaar de officiële werkloosheid, maar is er tevens nog veel verborgen werkloosheid, die we niet zien weergegeven in de cijfers. Te denken valt aan mensen die meer uren aan de slag willen.
Iets anders betreft de wijzigingen in de structuur van de economie. Computers en robots nemen werk over. Door die technologische revolutie hoeven bedrijven minder concessies te doen aan hun personeel. De flexibilisering van de arbeidsmarkt, met oproep-, uitzend- en tijdelijke contracten, en de opkomst van zzp’ers bieden werkgevers eveneens meer mogelijkheden om te besparen op hun loonkosten.
En verder verkeert de vakbeweging in een verzwakte positie. Zij beschikt immers over steeds minder leden. De organisatiegraad is sinds het begin van de jaren tachtig gehalveerd. Bonden zijn dus minder representatief en kunnen daardoor in het cao-overleg moeilijker een vuist maken.
Of er van de bepleite snellere loonstijging iets terechtkomt, is daarom nog maar de vraag. Den Haag heeft daar geen grip op. Centrale loonpolitiek en loonmaatregelen die de regering oplegt, zijn instrumenten uit een ver verleden. Het beoogde doel moet gerealiseerd worden in de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Maar, zoals gezegd, de kracht van de vakbonden schiet mogelijk tekort om in dat proces veel voor elkaar te krijgen.