Column (Gert van de Wege): Geloof en geloof
We zaten in een tuin, beschaduwd door een flink opgeschoten wilg, en het gesprek ging over geloof. Geloof is wat een schrijver van ons vraagt wanneer we een roman of gedicht lezen – maar is dat net zoiets als het geloof dat we in de kerk belijden?
We kwamen daarop door ”De vlek” (2011) van Willem Jan Otten, een vertelling in dichtvorm over Abel Kans. Bij Abel is een grote vlek op de longen ontdekt. Later blijkt echter dat er foto’s zijn verwisseld: de vlek is van iemand anders, van de priester Josefsson.
Josefsson (de naam is een opzichtige hint) neemt als het ware de vlek over van Abel en is daarmee zijn plaatsvervanger: Ottens vertelling gaat over plaatsbekleding.
Tot zover is het verhaal voorstelbaar. Vreemd wordt het echter als beide personages overlijden. Abel sterft namelijk de serene dood van Josefsson; de priester komt op de manier van Abel, schreeuwend en tierend, aan zijn einde – en daarbij spreekt hij ook nog Abels platte Amsterdams, terwijl Josefsson voorheen een exotisch soort Nederlands sprak.
We constateerden dat Otten hier alle grenzen van de waarschijnlijkheid overschrijdt. Het kan gebeuren dat er foto’s worden verwisseld en het kan gebeuren dat mensen door een ziekte veranderen, maar dat de ene mens in een behoorlijk letterlijke zin van het woord iemand anders wordt? En dat die andere mens dan die ene wordt?
Toen viel dus het woord geloof. Wat een schrijver van ons vraagt is geloof, zei iemand. En zo begrepen we in elk geval wat Otten in ”De vlek” beoogt. Hij legt zijn lezers de vraag voor of ze werkelijk in plaatsbekleding kunnen geloven, door ze nog eens te laten zien hoe vreemd, onwaarschijnlijk en onvoorstelbaar het eigenlijk is.
Maar, zei iemand, kun je daar wel het woord ”geloof” voor gebruiken? Is het geloof waarmee we een schrijver geloven als hij een verhaal aan ons vertelt net zoiets als het geloof waarmee we het Evangelie geloven?
Hier had Augustinus ons kunnen helpen, bedacht ik achteraf. Aan hem wordt de onderscheiding toegeschreven tussen twee soorten geloof: het geloof als handeling (fides qua creditur) en de geloofsinhoud (fides quae creditur). Geloven als handeling is: ”ik geloof hem”. De geloofsinhoud is: ”dat is wat ik geloof”.
Zo hadden we het dus kunnen zeggen, denkend over geloof en plaatsbekleding in de schaduw van die wilg: verhalen verwachten van ons dat we in staat zijn tot geloof als handeling; het Evangelie verwacht daarbij ook dat we de geloofsinhoud als Waarheid aannemen. Dat is bij een verhaal net even anders.