Cultuur & boeken

Dick Woudenberg over zijn NSB-verleden: We voelden ons net jonge priesters

Het NSB-verleden van zijn vader en zijn eigen met nazigif gehersenspoelde jeugd waren onderwerp van de biografie ”De nazi-leerling” van Mischa Cohen. Maar door zijn leven en de familiegeschiedenis loopt een levensbeschouwelijke lijn, die verdieping verdient.

Herman Veenhof (ND)
8 June 2017 11:43Gewijzigd op 17 November 2020 01:49
Dick Woudenberg: „Tegen de Russen zouden we gevochten hebben, tot de dood.” beeld Jeroen Jumelet
Dick Woudenberg: „Tegen de Russen zouden we gevochten hebben, tot de dood.” beeld Jeroen Jumelet

Als de fotograaf komt, zet Dick Woudenberg (88) een ingelijste zwart-witfoto op zijn bureau. De intelligent en vriendelijk ogende vrouw op de foto is Lotus, zijn echtgenote. Ze stierf in 1965, na een huwelijk van zeven jaar. „Nadat de hersentumor was ontdekt, duurde het nog een halfjaar. De operatie was vreselijk, ze was daarna niet meer de vrouw die ze was. Ik moest voor haar zorgen. Een vriend bood aan nog een keer met de auto naar Parijs te gaan; ze was lerares Frans, sprak die taal zo mooi, en ook nog Italiaans. Toen ze terugkwamen, zag ik dat de ziekte opnieuw had toegeslagen; haar gezichtsvermogen was opmerkelijk verminderd.

Haar sterven betekende een nieuwe worsteling met het godsvertrouwen dat Dick Woudenberg toch altijd heeft behouden. Veel tijd voor peinzen was er niet. „Ik had niet veel keus, in een eenoudergezin met twee jonge kinderen. Ik mocht het niet laten afweten.” Hij vond troost bij het lezen in het Nieuwe Testament, de teksten van de Matthäus Passion, in literatuur.

Rust

En er was die innerlijke stem, die soms weg was, maar altijd terugkwam: „En tóch is alles goed.” Voor het eerst klonk die in het vroege najaar van 1945. Dick zat als 17-jarige in een barak in Fallingbostel, een krijgsgevangenenkamp op de Lüneburger Heide, waar ook jongens die met de nazi’s hadden meegedaan, waren geïnterneerd. „Het regende, de zandpaden waren modderig en de barakken oogden grijs. En toen die stem. Mij overviel een gevoel van rust en dat is met de jaren zo gebleven, ondanks verdriet en tegenslagen.”

Een innerlijk weten, noemt hij het. Gnostiek. Woudenberg is geen agnost, dat is wat anders. En innerlijk weten is bij hem zeker geen morele superioriteit, daar heeft hij als NSB-telg en nazileerling genoeg last van gehad. Woudenberg is geen kerkganger, maar hij spreekt over God en Heilige Geest. „God is alomtegenwoordig. Wij zijn een deel van Hem. Wij zijn werktuigen van God. Hij leeft in ons en wij in Hem.”

Hij mediteert, ziet dat ook als een soort gebed. De ‘godsvonk’ geeft kracht om het goede te zien, te willen en te doen. Niemand uit te sluiten. „Wij zijn allemaal broeders en zusters van elkaar. Mensen vormen één groep, één familie. Waar Friedrich Schiller zei: ”Alle Menschen werden Brüder”, zeg ik: ”Alle Menschen sind Brüder.” Het is al goed, nu en hier.”

Lekenprediker

In de studeerkamer van zijn Hilversumse rijtjeswoning haalt Dick het boek met de familiegeschiedenis van de Woudenbergs tevoorschijn, omdat we op zoek zijn naar zijn overgrootvader. Die heette Willem Woudenberg, zag het levenslicht in 1836 en was boer in de plaats die ook zijn achternaam was. Zijn geloofsrichting? Dat is puzzelen. „Hervormd”, staat er in de stamboom. „Hij hoorde niet bij de rekkelijken, maar bij de preciezen”, zegt zijn achterkleinzoon.

Willem Woudenberg was lekenprediker. Hij bracht het Woord rechtstreeks, zonder moeilijke preken van gestudeerde theologen. En die lijn werd doorgetrokken met zijn zoon Helmert Woudenberg (1854-1937). De opa van Dick verhuisde in 1882 met zijn vrouw Fie Gysbertsen (1858-1942) naar Amsterdam, waar hij stadsboer werd in de Joden Houttuinen, een nu verdwenen arme buurt. Daar stonden beneden twaalf koeien in een stal. Erboven woonde het grote gezin: negen jongens en een meisje. Ze moesten meehelpen en verkochten de zuivel aan de Joden in Mokum.

Ook Helmert moest niets hebben van academische dominees. Hij had het land aan Abraham Kuyper, de gereformeerde theoloog die Gods wil, die hoe dan ook geschiedt, mengde met het politieke slijk der aarde. Zijn vrouw en hij werden hersteld apostolisch. Gewone mensen waren in deze gemeente voorgangers en gebruikten volkstaal.

Helmerts zoon Hendrik Jan Woudenberg ging naar de kerk op zondag en woensdag, volgde zondagsschool en catechisatie. Hij ontmoette er Trijntje van Blaaderen; in 1917 trouwden Jan en Catrien, zoals hun roepnamen luiden. „Niet in de kerk. Het geloof was toen al weggeëbd”, zegt Dick, de jongste van hun drie kinderen. Sommige van die kinderen stonden nog als hervormd in de papieren.

Jan Woudenberg werkte zich op tot directeur van de ”zeevischexporthandel” nv Van Oterendorp & Co, te IJmuiden. Ook zijn broers deden het goed. Meubelmaker Kees Woudenberg (1883-1954), Dicks oom, werd vakbondsleider en zat vanaf 1946 in de Eerste Kamer voor de net opgerichte Partij van de Arbeid. De Tweede Wereldoorlog zou de familie in twee helften klieven, zwart en rood. „Mijn ouders waren niet meer christelijk, ze hadden een soort socialistische gelovigheid. Maar het ethos van naastenliefde en anderen helpen, zat er diep in”, zegt Dick Woudenberg. „Als ik een dubbeltje moest meenemen naar school –die was wel christelijk– gaf ze nog een dubbeltje mee, bedoeld voor een kind met arme ouders.”

Missie

Zijn vader en moeder zagen hoe de crisis gezinnen kapothakte en hoe ene Adolf Hitler in Duitsland nieuw elan bracht en echte resultaten boekte. Banen, autowegen en mooie vakanties door organisaties met hoopgevende namen als ”Kraft durch Freude”. Daarom sloot Dicks vader zich al in het najaar van 1933 aan bij de Nationaalsocialistische Beweging (NSB).

Dat laatste woord was cruciaal. Het ging om een missie, lotsverbetering brengen aan mensen, het land veranderen. Antisemitisme praktiseerde zijn vader pas later, in de oorlog, waarin ook hij radicaliseerde en de Joden in het SS-blad Storm als een soort minderwaardig ras beschreef. En toen was het nog maar juli 1942.

Jan Woudenberg werd de vakbondsexpert van de partij en kwam in 1937 voor de NSB in de Tweede Kamer. In de oorlog leidde hij het Nederlandse Arbeidsfront; hij verdiende heel goed en kocht een villa in Laren. „Na de oorlog werd alles zonder enige procedure verbeurd verklaard. Ons gezin was ineens straatarm. Later kreeg hij nog wel zijn pensioen als Kamerlid, dat was iets”, zegt zoon Dick.

Antichristelijk

Zijn vader werd op 10 mei 1940, heel vroeg in de ochtend, gearresteerd, zoals veel NSB’ers. Men vreesde verstoring van de openbare orde bij een eventuele Duitse inval. „Hij had een koffertje klaarstaan. Het was de bedoeling geweest om de vorige dag in de Kamer een act op te voeren via een interpellatie over gevangenen, onder wie NSB’ers, die plotseling naar elders afgevoerd werden. Mijn vader zou zijn ingepakte koffertje op de katheder plaatsen met de mededeling dat hij verwachtte na deze Kamersessie ook gearresteerd te worden. De interpellatie had echter wegens een volle Kameragenda niet plaats. Toen hij werd weggeleid, zei hij tegen zijn vrouw: „Moeder, vertrouw op God.” Het was een wat gedragen toon, het kwam recht uit zijn hart. Ik keek daar vreemd van op; bij ons werd nooit zo gepraat.”

In de zomervakantie van 1940 mocht Dick ruim een maand naar Oostenrijk, met andere kinderen van NSB-ouders, cadeautje van de bezetter. Maar Dick werd ook enorm gepest op de hbs in Velsen, omdat zijn pa een NSB-bons was. De situatie was niet houdbaar. „Daarom plaatsten ze me op de Nederlandse Inrichting voor Volkse Opvoeding (NIVO) in Schaarsbergen, en in september 1941 op de Reichsschule in Valkenburg, een middelbare school, geschoeid op het nationaalsocialistische gedachtegoed.”

Op dat elitegymnasium van de nazi’s zaten iets minder dan 150 jongens, ongeveer de helft Nederlands, de andere helft Duits. Duits was er ook de voertaal. Ze kregen gewone vakken, maar ook veel muziek en zang en sport. „Godsdienst was geen vak apart. Je kon zeggen dat de nazischoling juist een antichristelijke uitstraling had. En de Führer had beslist een goddelijke status.”

Hoe pienter hij ook was, het dagelijkse gif van de nazi-ideologie miste zijn uitwerking niet op Dick Woudenberg. „Wij werden steeds serieuzer, we voelden ons net jonge priesters. En het gebouw waarin we zaten, was ook nog eens echt een jezuïetenklooster geweest.”

Geweten

De school werd verplaatst naarmate Duitsland door de geallieerden werd veroverd; naar Bensberg bij Keulen, Naumburg. Ten slotte werd Dicks klas ingelijfd bij de SS. Eind april en begin mei 1945 zwierven ze rond in de buurt van Flensburg, in het noorden van Duitsland. Ze hadden honger, droegen een helm en een geweer en hadden hun lichtbruine schooluniformen nog aan. „Die Engelsen vroegen wat dat nu weer voor legeronderdeel was. Onze pelotonscommandant hield ons uit de strijd en stuurde erop aan krijgsgevangen gemaakt worden door Britse soldaten. Want tegen de Russen zouden we gevochten hebben, tot de dood.”

Dick hield schone handen, maar had geen schoon geweten. In Kamp Vught hoorde hij een gereformeerde dominee preken. „Hij vond dat we gestraft moesten worden, wellicht ook in alle eeuwigheden. De rooms-katholieke pastor Claerenboets hield mij voor dat er altijd een zilveren draad naar boven was. „God houdt toch van je, wat er ook is gebeurd.””

In de jaren erna kwamen de vragen opzetten. Woudenberg voelde schaamte, schuldgevoel, minderwaardigheid.

Hij dacht na over zijn grote broer, de stille jongen die hem beschermde, die hij liefhad. „Wat zou Jan hebben gedaan, die bij de SS aan het oostfront vocht? We wisten niets, maar het beeld van wat er gebeurde, stemde niet hoopvol. Zou ook hij zich schuldig hebben gemaakt aan wandaden?”

Met zijn vader, die nog elf jaar na zijn vrijlating leefde, was het contact „oppervlakkig.” Maar er was ook loyaliteit, en liefde, voor zijn volkomen ontluisterde vader. „Hij vroeg nooit hoe ik het had gehad in de oorlog en de kampen erna; ik vroeg hem ook maar niets.”

Scholier, leraar, therapeut

Dick Woudenberg werd op 23 juni 1928 geboren in IJmuiden, acht jaar na zijn broer Jan en tien jaar na zus Hennie (1918-2003). Zijn ouders Jan Woudenberg (1891-1967) en Catrien van Blaaderen (1893-1971) kozen in 1933 uit idealisme voor de NSB. Zijn vader leidde tijdens de Duitse bezetting de gelijkschakeling van vakverenigingen tot het Nederlandse Arbeidsfront. Na de oorlog werd hij berecht en kreeg in 1948 levenslang. Hoger beroep leidde in 1950 tot twintig jaar cel; in 1956 kwam Woudenberg vervroegd vrij. Hij bekende halfhartig schuld, maar hield vol dat hij weinig wist van verzet, naziterreur en concentratiekampen.

Dicks broer Jan was apolitiek en stervoetballer, maar nam na een snelle radicalisering dienst bij het Westlandregiment van de SS-divisie Wiking. Vanaf april 1941 vocht hij aan wat het oostfront zou worden, maar werd in januari 1945 bij de Poolse stad Kalety door het Russische leger geëxecuteerd. Zus Hennie en moeder Catrien raakten verbitterd door de hatelijke behandeling die ex-NSB’ers kregen.

Dick zelf hoorde vanaf zijn vijfde nazipropaganda, thuis, in de Jeugdstorm en op scholen. Eind april 1945 werd hij ingelijfd bij de SS-Totenkopfdivisie, maar van vechten kwam het net niet. Als 16-jarige werd hij met anderen gevangengenomen door Engelse troepen en bleef tot het voorjaar 1946 gedetineerd, in de kampen Fallingbostel, Vught en ”Heropvoedingskamp Almere”, bij Huizen.

Na zijn vrijlating kon hij onder zijn moeders naam terecht bij een van oorsprong Joods verzekeringsbedrijf, mocht tegen de verwachting in tijdens zijn dienstplicht officier worden en studeerde daarna Duits; hij was dertig jaar lang leraar in dat vak. In 1958 trouwde hij met Lotus Schipper, die op 32-jarige leeftijd overleed; zij en Dick hadden toen een jongen en een meisje in de kleuterleeftijd.

Nadat Dick Woudenberg in 1970 bij Bibeb (pseudoniem van journaliste Elisabeth Maria Lampe-Soutberg) in Vrij Nederland vrijwel als eerste NSB-telg open kaart had gespeeld, kreeg hij in de jaren zeventig psychotherapie. In 1981 stond hij aan de wieg van de Werkgroep Herkenning, waarin nazaten van foute ouders elkaar steunen. Hij studeerde zelf af als psychotherapeut en had tot voor kort zowel NSB-kinderen als Joodse nazaten als cliënten.

Boekgegevens

”De nazi-leerling. De schuldige jeugd van Dick Woudenberg”, Mischa Cohen; uitg. Atlas Contact, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 450 2970 2; 240 blz.; € 21,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer