Geestelijke opdracht
1 Timotheüs 4:16
„Heb acht op uzelf en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelf behouden én die u horen.”
Laten alle leraars het geloof beoefenen en betrachten! Wat zouden de gemeenten gesticht worden. Met wat een vrijmoedigheid en kracht zouden zij tegen de boosheid van de tijd getuigen. Hoe zouden de ongerechtigheden als een hout gebroken worden.
Wat was weleer het verderf onder het volk van God? Was het niet dat de profeten lichtvaardige en geheel trouweloze mensen waren? Dat de priesters het heilige verontreinigden en de wet tot genoegen van de wereldse mensen geweld aandeden? Zij wilden liever de mensen behagen of zwijgen dan de waarheid vrijmoedig uitspreken. De voortdurende klacht was: „Dat de profeten de breuk van de dochter Sions op het lichtst genazen, en vrede, vrede riepen, daar toch geen vrede was.” Zij pleisterden de muur met loze kalk en versterkten zo het hart van de zondaren door hun leven en hun leer. Ze openbaarden de zondaren hun ongerechtigheid niet. Integendeel, tot allen die naar het goeddunken van hun hart wandelden, zeiden ze: „U zal geen kwaad wedervaren” (Jeremia 6:10, 8:11; Ezechiël 13:11 en 22; Jeremia 23:17). Daarom getuigt de Geest Gods ook uitdrukkelijk: „Van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land” (Jeremia 23:15).
Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)