Geestelijke gaven
Genesis 17:1b
„Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht.”
Om duidelijk te laten zien wat het zeggen wil een almachtig God, een volkomen algenoegzame Bron van alle goed te zijn, zo voegt Hij enkele artikelen toe. Hij maakt dat duidelijk –als door levende voorbeelden– met deze woorden: „Ik zal u en uw zaad na u geven het ganse land Kanaän tot eeuwige bezitting en Ik zal ook hun tot een God zijn.”
Hoewel nu deze belofte van het land Kanaän een lichamelijke belofte is, die ook lichamelijk vervuld werd –want God bewijst Zijn goedheid ook daardoor, dat Hij ons rijkelijk datgene geeft wat tot lichamelijke nooddruft dient–, zo zijn er toch ook veel gronden, waarom men de lichamelijke belofte ook geestelijk mag en moet verstaan. Deze belofte spreekt namelijk van de erfenis voor de gelovigen, van het eeuwige leven. De voornaamste grond hiervoor is hetgeen Paulus schrijft in Hebreeën 11: „Abraham, Izak en Jakob zijn allen in het geloof gestorven, de belofte niet verkregen hebbende, maar hebben haar van verre gezien en geloofd en omhelsd en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op aarde waren.” „Hadden zij aan dat vaderland gedacht, waaruit zij waren uitgegaan, zij zouden tijd hebben gehad om weder te keren; maar nu zijn zij begerig geweest naar een beter, dat is naar het hemelse vaderland.” God heeft dus onder het land Kanaän ook andere geestelijke en grotere gaven verstaan.
Heinrich Bullinger, predikant te Zürich
(”Het verbond”, 1537)