Petrus door de ogen van historicus Fik Meijer
Fik Meijer, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en kenner van de klassieke oudheid, heeft zijn drieluik over de grondleggers van het vroegste christendom voltooid met een vlot geschreven studie over Petrus.
In 2012 verscheen zijn biografie van de apostel Paulus, in 2015 gevolgd door een beschrijving van het leven van Jezus aan de hand van wat Flavius Josephusvertelt over de Joodse wereld rond het begin van onze jaartelling.
Nu is dus een derde boek gepubliceerd, met drie typeringen van Petrus in de ondertitel: leerling, leraar, mythe. Petrus was Jezus’ meest vooraanstaande leerling, maar tegelijk komt hij in de evangeliën naar voren als iemand wiens geloof tekortschiet en die zijn loyaliteit aan de Meester niet waar durft te maken. Het boek Handelingen laat zien hoe Petrus zich ontwikkelde tot een zelfverzekerde leraar. Hij wordt de woordvoerder van de apostelen en de belangrijkste representant van de Jezusbeweging. Na zijn ontsnapping uit de gevangenis in Jeruzalem verdwijnt Petrus uit beeld en dan houdt het spoor op. De rest is mythe, aldus Meijer: zijn komst naar Rome, zijn marteldood aan het kruis en zijn graf aldaar. We weten niet hoe het Petrus is vergaan en hoe het met hem is afgelopen. Die mythevorming wordt in een appendix uitgebreid gedocumenteerd aan de hand van apocriefe teksten, martelaarsakten en schriftelijke getuigenissen uit de eerste eeuwen.
Opvallend is hoe eigenzinnig de historicus Meijer omgaat met zijn nieuwtestamentische bronnen, wanneer hij de evangeliën en het boek Handelingen gebruikt om het leven van Petrus te reconstrueren. Het verhaal over het muntstuk in de bek van de vis kan volgens hem historisch zijn, hoewel het alleen bij Mattheüs voorkomt, maar de opstandingsverhalen worden afgedaan als een bewuste poging om de aardse Jezus te transformeren tot de verrezen Christus, hoewel alle vier de evangelisten over het lege graf berichten. Meijers historische oog ziet in de ”geliefde leerling” uit het Johannesevangelie geen ooggetuige en vriend van Petrus, maar een gefingeerde figuur die aan de idealen voldoet die voor Petrus te hoog gegrepen waren. Omgekeerd gaat Meijer uit van de historiciteit van Handelingen (afgezien van overdrijvingen, inbeelding en berichten die we niet al te letterlijk moeten nemen), terwijl veel moderne Bijbelwetenschappers daar vraagtekens bij zetten.
Het Nieuwe Testament bevat ook twee brieven op naam van Petrus. Wat doet Meijer daarmee? De eerste brief is volgens hem na Petrus’ dood door een groep leerlingen tegen het einde van de eerste eeuw geschreven en valt zodoende onder vroege mythevorming. De tweede brief wordt in heel Meijers boek niet eens vermeld, hoewel die toch sterk de indruk wekt van een geestelijk testament en een terugblik bevat op de verheerlijking op de berg.
Meijers eigenzinnige blik levert hem ook onverwachte inzichten op. Terecht bekritiseert hij de gebruikelijke gelijkstelling van Babylon in 1 Petrus 5:12 met Rome. Ik voel me bij dit exegetische punt weleens een roepende in de woestijn, maar soms klinken er hoopgevende echo’s. Dat Babylon een aanduiding voor Rome zou zijn, past wel bij het visionaire karakter van het boek Openbaring, maar niet als plaatsaanduiding aan het slot van een apostolische brief. Zelf denkt Meijer aan metaforisch taalgebruik, waarmee de brief aangeeft uit een ballingsoord afkomstig te zijn. Dat sluit het ‘echte’ Babylon in Mesopotamië als plaats van verzending niet uit, zoals de Kanttekeningen bij de Statenvertaling trouwens al aangaven. Niet de stad maar de regio Babylon, om precies te zijn, waar na de terugkeer van het volk Israël uit de ballingschap een grote Joodse gemeenschap was achtergebleven – vandaar dat Handelingen 2:9 spreekt over „inwoners van Mesopotamië.”
De vroegchristelijke traditie dat Petrus in de jaren zestig naar Rome is gekomen en daar in het laatste jaar van keizer Nero (68 na Chr.) werd gekruisigd, heeft mijns inziens sterkere papieren dan Meijer wil toegeven. Maar zijn ontrafeling van allerlei latere legendevorming betreffende Petrus is even fascinerend als overtuigend. Hij laat zien hoe Simon de Magiër, met wie Petrus een aanvaring had in Samaria (Handelingen 8), als het ware werd verplaatst naar Rome, om daar nogmaals de confrontatie aan te gaan. Eerstgenoemde wordt daarbij voorgesteld als de verpersoonlijking van het kwaad oftewel de ketterij. Zijn tegenstander, Petrus, is dan natuurlijk de voorvechter van de orthodoxie. Persoonlijk getint is Meijers verslag van de nog steeds voortgaande zoektocht naar het graf van Petrus, die hem tot in de crypte onder het altaar van de Sint-Pieterbasiliek te Rome voerde. En hoeveel kerkpolitieke inspanning heeft het in de loop der eeuwen gekost om Petrus tot stichter van de kerk te Rome te bestempelen, het primaat van de Romeinse bisschop te claimen en al die pausen als opvolgers van Petrus op een heilige stoel neer te zetten!
De ogen van een historicus zien scherp als het erom gaat feit en fictie rondom Petrus van elkaar te onderscheiden. Om de apostel in zijn Bijbelse context goed te begrijpen, hebben zulke ogen wel een theologische bril nodig.
Boekgegevens
”Petrus. Leerling, leraar, mythe”, Fik Meijer; uitg. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 253 0465 2; 276 blz.; € 19,99.