Verschil spiritualiteit GKV en CGK barrière voor eenheid
Het verschil tussen de spiritualiteit van gereformeerd-vrijgemaakten en christelijke gereformeerden maakt vorming van de Gereformeerde Theologische Universiteit onwenselijk, reageert Wim Kok op dr. William den Boer (RD 15-12).
Dr. W. den Boer schreef een uitvoerige reactie op mijn artikel ”GTU bedreiging voor identiteit CGK” (RD 13-12). De auteur stelt dat de bezorgdheid van de christelijke gereformeerden begrijpelijk is, maar dat „de argumentatie regelmatig ondeugdelijk en soms verdrietig is.”
Het verwijt dat mijn argumentatie ondeugdelijk is, vind ik jammer. Mijn bijdrage is niet uit de losse pols geschreven. Er is deugdelijk onderzoek aan voorafgegaan. Ik ben altijd liefhebber geweest van kerkgeschiedenis. Bovendien kan ik zeggen dat ik, evenals Den Boer, ervaring heb met het Apeldoornse. Niet alleen omdat ik lid ben van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), maar ook omdat ik theologie studeer aan de Theologische Universiteit. En met plezier!
Kerkscheuring
Ik zal puntsgewijs op Den Boer reageren. Den Boer vindt het allereerst onjuist dat ik een directe koppeling maak tussen universiteit en kerken. Dat vind ik onbegrijpelijk. Die band is er wel degelijk, ook bij de gereformeerd vrijgemaakten. Dat maak ik duidelijk met twee voorbeelden.
Met de Vrijmaking in 1944 begint de eigenlijke geschiedenis van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De vrijgemaakten breken met de bestaande hogeschool en starten een eigen theologische opleiding: de huidige Theologische Universiteit (TUK) aan de Broederweg in Kampen.
In 1966/67 vindt er een kerkscheuring plaats in dit kerkverband. Dat resulteert in het ontstaan van de Nederlands Gereformeerde Kerk. Deze scheiding gaat gepaard met veel verdriet, ook op de Theologische Hogeschool. De breuklijnen lopen dwars door het personeels- en hooglerarenbestand. Het is zelfs zo erg dat er van normale colleges geen sprake meer kan zijn (zie interview met Peter Bos, RD 26-10).
Gasten
Wat de Nederlands Gereformeerde Predikantsopleiding (NGP) betreft is duidelijk dat er bij de Nederlands Gereformeerde Kerk (NGK) behoefte ontstond aan een meer gestructureerde en wetenschappelijke opleiding. Die konden zij zelf niet bieden. De TUA is zo vriendelijk geweest om hierin voor dit kerkverband te voorzien.
Maar laat duidelijk zijn: de Nederlands gereformeerde studenten blijven gasten in Apeldoorn. Zij hebben zich te conformeren aan de regels van de TUA. Bovendien vormen ze als minderheid geen gevaar voor het TUA-beleid. Dat zou heel anders zijn bij een fusie. Dan zou de NGP als gelijkwaardige partner veel meer invloed hebben.
Seminarie
Het voorbeeld van het Hersteld Hervormd Seminarie, dat Den Boer aanhaalt, is een heel ander geval en niet te vergelijken met de vorming van de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU). De Hersteld Hervormde Kerk werd uit de nood geboren en vertegenwoordigt een belangrijk behoudend deel uit de voormalige Nederlands Hervormde Kerk. Het is de Vrije Universiteit te prijzen dat zij onderdak geboden heeft aan dit kerkverband en voorziet in een opleiding voor hersteld hervormde predikanten.
Ik heb begrepen dat docenten en studenten in Amsterdam een aparte plaats innemen en alles goed is georganiseerd. Het laat zich verstaan dat daar af en toe ook ‘gewone’ VU-hoogleraren colleges verzorgen. Dat is ook goed mogelijk bij de meer ‘neutrale’ vakken.
Persoonlijk zou ik het overigens een goede zaak vinden als de HHK zou participeren in de GTU. Dat was ook een voorwaarde die de synode van de CGK in 2013 heeft gesteld. De bijdrage van hersteld hervormden zou immers het bevindelijk gereformeerde geluid versterken.
Tegelijkertijd begrijpt iedereen dat het voor het Hersteld Hervormd Seminarie een onmogelijke zaak is om zich in dit stadium aan te sluiten bij de vorming van een GTU. Dat zou immers een slag in het gezicht zijn van de VU.
Pluriform
Ik moet Den Boer gelijk geven dat de CGK steeds minder homogeen worden. We zijn hard op weg op een pluriform kerkverband te worden. Dit werd al eerder geconstateerd door dr. J. E. Post in zijn dissertatie ”Gereformeerd zijn en blijven, een wankel evenwicht?!” Hij typeert de CGK als een „stuifmeelkerkje met twee vleugels.” Historisch is deze tweedeling goed te verklaren. Het ontbreekt mij nu aan ruimte om dit te duiden. Ik concludeer alleen dat de CGK als kerkverband de eenheid ondanks deze flanken hebben weten te bewaren. Dit in tegenstelling tot de schismatieke traditie van de GKV.
Wat ik in het artikel van Den Boer mis –en nu kom ik tot de kern van de zaak– is het feit dat hij geen rekening houdt met de verschillende tradities waaruit de beide kerkverbanden (CGK en GKV) zijn ontstaan.
Na de Reformatie kwam er een beweging op gang die sterk de nadruk legde op de doorwerking van de geloofsleer in het dagelijks en persoonlijk leven. Deze beweging van nadere reformatie benadrukt de ”praxis pietatis”.
Deze piëtistische traditie loopt als een rode draad door het gereformeerd protestantisme. De Reveilbeweging vormde er een elitaire tak van. Kernpunten waren echter vooral de Afscheiding (1834), de vereniging tussen Christelijk Afgescheidenen en Kruisgemeenten (1869) en ten slotte de vereniging in 1892 tussen dolerenden en christelijke gereformeerden die leidde tot de vorming van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Beleving
De vereniging in 1892 is cruciaal. Waarom gingen mensen zoals F. P. L. C. van Lingen (1832-1913) en J. Wisse Czn. (1843-1921) niet mee met deze vereniging? Dat was niet alleen omdat de gemeenten niet gehoord waren, maar vooral ook om „het beginsel der Afscheiding” veilig te stellen. Het ging hun om Schrift en (de religie van de) belijdenis. Dit wilde men zijn: Schriftuurlijk en confessioneel.
Het ging in 1892 ten diepste om het geestelijk verstaan van Gods Woord, de persoonlijke relatie met de Heere en het beleven van Gods genade. „De spiritualiteit van de Afscheiding, de werkelijkheden van zonde en genade, de rechte beleving van het verbond der genade, de kracht van de beloften van het verbond van God in de persoonlijke verhouding met de God van het verbond; dit alles werd in de kring van de Dolerenden en zeker in de theologische opvattingen van Kuyper gemist. De bezwaarden van 1892 hebben meer aangevoeld dan verwoord, dat in het systeem van Kuyper de intellectuele redenering het won van de Schriftuurlijk-mystieke band met de God van het verbond” (J. H. Velema).
Dit alles heeft ‘1944’ niet kunnen wegwissen. Waarom heeft dr. K. Schilder zich niet aangesloten bij de Christelijke Gereformeerde Kerken? Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat ‘1944’ het gelijk bewijst van ‘1892’. En juist daarom ben ik ook bevreesd voor een fusie van de universiteiten in Kampen en Apeldoorn.
De auteur is lid van de christelijke gereformeerde kerk (Pniël) te Veenendaal.