De werelden van Kuyper en Kersten
De gereformeerde wereld van dr. Abraham Kuyper en de bevindelijk gereformeerde wereld van ds. G. H. Kersten vertoonden heel veel overeenkomsten. De eerste is inmiddels afgebrokkeld, de tweede is geëmancipeerd. De leer van Kersten veranderde echter niet. Daarom staat de reformatorische zuil niet hetzelfde te wachten als de gereformeerde zuil van Kuyper.
In mijn jonge jaren liep ik elke zondag met de andere gezinsleden twee keer 3,5 kilometer enkele reis naar de Julianalaan 8. Daar staat in Sprang-Capelle nog steeds het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente. De ”kerstianen” liepen gebogen en ingetogen naar de kerk. Gebukt onder de toestanden van land en volk, kerk en staat. Hoe anders was dat met meneer Vos. De directeur van de Huishoudschool in de Heistraat kwamen we steevast tegen op zondagmorgen. Op weg naar de kerk van de ”gereforméérden”. Met het hoofd omhoog en de borst vooruit kon hij elk moment uitbarsten in het zingen van ”Voorwaarts, Christenstrijders”.
Wat zijn dat voor twee werelden die elkaar tegenkwamen en elkaar passeerden?
Klassiek
De vergelijking tussen dr. A. Kuyper en ds. G. H. Kersten is klassiek. Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg spreken in hun handboek ”Nederlandse religiegeschiedenis” over Kersten die als een ”kleine Kuyper” opgang zou maken. Dr. Chris Janse, chroniqueur van de kerstianen, drukt zich stelliger uit. Hij noemt Kersten ”de Kuyper van de bevindelijk gereformeerden”.
Ook buiten ‘de kring’ is de vergelijking tussen Kuyper en Kersten in zwang. Zo noemt historicus Koen Vossen Kersten in zijn dissertatie over splinterpartijen tijdens het interbellum Kersten een ”tweede Kuyper”.
In al deze en andere voorbeelden wordt gewezen op beide mannen die een kerk, een school, een partij, een dagblad en nog veel meer oprichtten. Gaat de vergelijking verder dan de overeenkomst in organisatie? Welke ontwikkeling in de tijd zien we bij deze twee werelden? Wat hebben Kuyper en Kersten ons vandaag nog te zeggen?
Bekendste man
Abraham Kuyper (1937-1920) was in de tweede helft van de 19e eeuw de bekendste man van Nederland. Gedurende vijftig jaar stond zijn naam elke dag in de kranten. Dit „kleine, bewegelijke, vierkante mannetje met een heel groot hoofd op zijn brede schouders”, zoals Frans Schiphorst, één van de honderden journalisten die Kuyper interviewden, hem noemde, had volgens een andere waarnemer „tien hoofden en honderd armen.” Deze ”klokkenist der kleine luyden”, ”vormer van een volksdeel”, ”leider van de mannenbroeders”, de eerste échte premier van Nederland, internationale reiziger, deze ”ongrijpbare staatsman”, ”erflater van onze beschaving”, democraat, activist en populist is te groot om in een enkele zinsnede te kunnen typeren.
Wie heeft ooit alles van Kuyper gelezen om te kunnen oordelen? Overal en altijd schreef hij, van hotelkamers tot in een bedoeïenentent. Dit alles leverde duizenden brieven, 20.000 artikelen, 17.000 nieuwscommentaren (”driestarren”) in zijn krant en ruim 200 boeken op. Tijdens zijn leven werd hij al afgodisch vereerd en diep gehaat.
Andere wereld
Wie ooit maar één bladzijde van en over Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948) en zijn achterban gelezen heeft, beseft dat hij een andere wereld ingaat dan die van Kuyper en zijn ”kleine luyden”. Hoewel de volgelingen van Kuyper aanvankelijk niet tot de kerkelijke elite en de gegoede liberale burgerij behoorden, vormde zijn aanhang op het eind van Kuypers leven een redelijke dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking. De kuyperianen gingen naar een (eigen) universiteit, naar het toneel en het theater en waren in het economische en politieke leven invloedrijk geworden.
Hoe anders was dat bij de wereld van de ”stillen in den lande”. Het waren vooral kleine boeren, eenvoudigen en ‘wereldvreemden’, van wie de beste vertegenwoordigers de lange, stille winteravonden doorbrachten met het lezen van de ”olde schrievers”. Het leven concentreerde zich rond ”het enige nodige”: de welstand van het geestelijke leven.
Kerkelijk gezien behoorden velen tot los-vaste groepen. Antiverzekering en antivaccinatie waren kenmerkende eigenschappen van velen die maatschappelijk en anderszins gezien berustten in lijdelijkheid.
Kersten was nog een jonge onderwijzer toen hij in 1905 van ‘werkgever’ veranderde en in dienst trad als voorganger van een gemeente in Meliskerke. Zijn organisatievermogen, mobilisatiedrang en overtuigingskracht bleken in 1907, toen twee geestverwante maar los-vaste kerkengroepen tot een duurzame denominatie samengingen: de Gereformeerde Gemeenten.
Kersten kreeg met zijn charisma het vertrouwen van deze kleine groep, die door sommigen als een vreemde eend in de bijt van de Nederlandse samenleving werd beschouwd. In zijn prediking stond hij voor het zuiver bewaren van de leer van de oudvaders, Alexander Comrie voorop. Als kind van God was Kersten klein en daarom groot.
Theologisch sjibbolet
Het theologisch sjibbolet van de ”veronderstelde wedergeboorte” is bepalend geworden voor de beeldvorming van de kerstianen als het gaat over Kuypers theologische en kerkelijke opvattingen.
Toch is de latere ontwikkeling in de tijd bij de volgelingen van Kuyper meer bepalend geweest voor deze beeldvorming dan Kuypers opvattingen zelf. In diens verklaring van zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus –in ”E Voto Dordraceno”– staat herhaaldelijk dat de doop niet inhoudt dat de gedoopten delen in de eeuwige heerlijkheid. Alleen door de uitverkiezing worden zondaren zalig, aldus Kuyper. De consequenties van zijn opvattingen over de wedergeboorte als een kiemzaad van geloof, dat als het ware ingestort wordt in de gedoopte, leidden later tot optimisme en geloofsautomatisme in de prediking.
Kersten verenigde in 1907 de ”kruisgemeenten” en de ledeboerianen. Het geestelijk klimaat in deze groep, met totaal andere wortels, verschilde hemelsbreed met dat van de kuyperianen. Het meest wezenlijke voor de groep die Kersten tot in de 21e eeuw gevormd heeft, is de overtuiging dat de bekering van de mens volgens een bepaalde weg en in volgordelijkheid plaatsvindt (de orde des heils).
De opvattingen in de kringen van de schuurkerken en de gezelschappen over verbond en verkiezing, doop en prediking, gemeente en geloof zijn door Kersten en zijn volgelingen wel gestructureerd en geformaliseerd, maar niet wezenlijk veranderd. Na een eeuw van strijd over verbond en doop (aldus de titel van een boek van dr. E. Smilde) volgt opnieuw een strijd over verbond en doop, die tot vandaag voortduurt.
Kans
Kuyper zag de wereld niet als bedreiging, maar als kans. Hoewel in zonde gevallen, had deze wereld veel waarde. De kerk was geen schuilplaats tegen het woeden van de wereld, zij was er vóór de wereld.
In zijn grote ‘vondst’, de ”gemeene gratie”, leert Kuper met een beroep op Calvijn dat de gevallen wereld door God niet is opgegeven. Alle mensen zijn naar het beeld van God geschapen en hebben een moreel besef. Dit maakt samenleven en samenwerken tussen christenen en niet-christenen mogelijk.
Met het leerstuk van de ”gemeene gratie” bouwde hij het calvinisme (later neocalvinisme genoemd) uit tot een allesomvattende levens- en wereldbeschouwing. Hij smeedde dit calvinisme tot een belangrijke maatschappelijke en politieke beweging die wedijverde met het liberalisme en andere ideologieën van zijn tijd.
Kersten kon met Kuypers vooruitgangsgeloof niet meekomen en huldigde een achteruitgangsgeloof. Bij de oprichting van de SGP in 1918 sprak Kersten: „Wij kunnen niet zoo bidden, zoo geloven, zoo jubelen en danken. Hemelburgers heten zij, en de pretmakerijen van de wereld drinken zij in als water.” Tien jaar later schrijft hij: „Badend in de zonde bioscoopt en danst ons volk ten verderve. (…) Onderwijl wordt het land rijp voor Gods oordelen.”
Bij Kersten wordt de brug naar de wereld opgehaald. Bij Kuyper gaat deze brug naar beneden, om de wereld in te trekken. De nazaten van Kersten zeggen dat over deze brug de wereld de kerk is binnengekomen.
Verzuiling
Kersten vertoont veel overeenkomsten met Kuyper als het gaat om diens dadendrang om eigen organisaties op te richten. Het rijtje is hierboven genoemd. Later wordt dat ”verzuiling” genoemd. Lokaal splitsen, nationaal organiseren: dat is de kern van verzuiling.
In tegenstelling tot wat Kuyper voor ogen had, het geheel van de samenleving, raakt de emancipatie van de orthodox-protestanten via het oprichten van eigen organisaties sterk naar binnen gekeerd. Zeker tot de jaren zeventig van de vorige eeuw vormde de groep bevindelijk gereformeerden een eigen gemeenschap.
De vorming van wat we later de ”refozuil” zijn gaan noemen, begint met ontstaan van de SGP en de vorming van eigen scholen. Tussen de Tweede Wereldoorlog en de jaren zeventig staat dit proces nagenoeg stil, totdat met de oprichting van het Reformatorisch Dagblad, van reformatorische scholen en zorginstellingen een nieuwe fase –die van herzuiling– ingaat.
Merkwaardige paradox
De tand van de tijd doet traditionele beelden vervagen. Kuypers bouwwerk in Nederland is verdwenen. Ook de ”stillen in den lande” zijn onherkenbaar veranderd. Ze praten luidkeels mee in de samenleving.
De kuyperianen zijn ontzuild en voor een groot deel ontkerkelijkt. De kerstianen zijn geëmancipeerd. Met gemak bewegen ze zich in de wereld. De kerninstituten van de reformatorische zuil –SGP, Reformatorisch Dagblad en reformatorische scholen– staan fier overeind. Maar de verzuilingsmentaliteit staat door interne en externe oorzaken fors onder druk. Het consumentisme en de moderne media, stellen de kerstianen rechtstreeks, zonder bemiddeling van de zuil, bloot aan het moderne geestesklimaat.
Desondanks staat de reformatorische zuil niet hetzelfde te wachten als de synodaal-gereformeerde zuil. Kuyper en Kersten verschillen te veel. In het aanpassingsproces van de gereformeerden zie je dat de ethiek en de dogmatiek elkaar wederzijds beïnvloeden: verschuivingen in de ethiek (levensstijl) beïnvloeden de dogmatiek en omgekeerd.
In de reformatorische zuil zien we de merkwaardige paradox dat er qua levensstijl een verregaande aanpassing aan de samenleving is. Het internetten en het materialisme onderscheiden zich niet principieel. Opvallend is echter dat de leer hiermee geen gelijke tred houdt: ze kunnen van ons alles krijgen, maar de leer niet. De theologen gaan niet voorop (zoals ds. A. M. Lindeboom over de ontmanteling van de Gereformeerde Kerken schreef), maar lopen achteraan.
De werelden van Kuyper en Kersten zijn niet meer. Met een variant op een woord van de theoloog H. Berkhof kan tot troost gezegd worden: van hun daden leven we nog.
De auteur is historicus en als docent geschiedenis werkzaam aan hogeschool de Driestar. Hij is scriba van de gereformeerde gemeente in Bodegraven.