Gewonnen
Mag dan een hond geen brokje hebben? U noemt mij een hond, Heere Jezus, dat is goed, ik ben dat. Ik wil dat ook wezen. Maar ben ik een hond, dan behoor ik ook tot de familie, hoewel niet als een kind. Ook als een hond moet ik gevoed worden en niet leeg worden weggezonden, opdat ik niet zou sterven van honger. Het is alsof de vrouw zegt: Ik eis niet met de kinderen aan de tafel te zitten, neen ik smeek maar om als een hondje behandeld te worden onder de tafel. Ik smeek de brokjes die daar vallen te mogen opzamelen en eten. Daar ben ik tevreden mee. De Joden hebben als uw kinderen aan tafel gezeten, maar dat nam niet weg dat er ook wel eens een heidenhond onder die tafel liep en een brokje kreeg. Ik denk aan Rachab en die heidense hoofdman en zo veel anderen. En waarom zou het dan onbetamelijk voor mij zijn om een brokje onder de tafel op te rapen?Ziedaar de kracht van de overtuiging die er ligt in deze geschiedenis zoals die van de vrouw wordt voorgesteld. Ja Heere, de honden eten ook van de brokjes. De kracht van die redenering begreep de Heiland ook heel goed en daarom stopt de Heere en geeft het de vrouw gewonnen en zegt: „O vrouw! groot is uw geloof.” Het hart van de Heiland was al van het begin af tot de vrouw gekeerd, hoewel Hij zich uitwendig anders tegen haar gedroeg. Nu volgt er op de tekst: „Toen antwoordde Jezus.” Ja, toen kon Hij zich niet langer inhouden.
Gerardus van Aalst, predikant te Westzaandam (Geestelijke mengelstoffen, 1758)