„Zending werpt terug op kern van de Schrift”
Niet alleen mensen zoeken bij het zendingswerk dat er is, maar ook zendingswerk zoeken bij mensen die zich tot dat werk geroepen voelen. Deze gedachte heeft de hervormde ds. J. D. van Roest vurig en gedurig bepleit in de periode dat hij buitenlandsecretaris was van de Gereformeerde Zendingsbond (GZB). Die gedachte kreeg pas later een plaats in het beleid van de zendingsorganisatie. Ds. Van Roest kijkt sinds maandag terug op 40 jaar predikantschap.
Jan Dirk van Roest groeide op in een fruittelersgezin in Benschop. Beide ouders kwamen pas op latere leeftijd tot bekering. „Ik heb daarom niet echt een traditioneel-kerkelijke, christelijke opvoeding gehad. Ik was de oudste van tien kinderen. We gingen als gezin -en dat was wel traditioneel- tien keer zo’n zes weken naar de kerk wanneer de kinderen gedoopt moesten worden. Jarenlang was ik de enige in het gezin die naar de kerk ging, mede omdat ik bevriend was met domineeszoon Tom van den End, die later actief werd in het zendingswerk in Indonesië. De roeping tot de zending begon mij vooral te trekken toen ik als jongetje een zendingsavond van ds. D. J. van Dijk in de consistorie bijwoonde.”
Omdat de jongen goed kon studeren, zei de bovenmeester tegen zijn ouders dat ze hem maar verder moesten laten leren. Gymnasium volgde en daarna de studie theologie in Utrecht. „Roeping? Ja, hoe brengt een mens onder woorden waar en hoe de Heere begonnen is. Ik wist dat dit de weg was die ik moest gaan, ook mócht gaan, met vreugde.” Van Roest wilde aanvankelijk vanwege zijn contacten in Italië predikant in de Waldenzenkerk worden en studeerde daarom na het kerkelijke examen in Utrecht nog een jaar in Rome. Italië kon door omstandigheden niet doorgaan. De GZB had op dat moment geen vacatures en zei tegen Van Roest dat hij eerst maar de gemeente in moest gaan.
Zijn eerste gemeente was Schelluinen (1964), waar hij kon voortbouwen op het werk van ds. K. J. Jansen, die er orde had moet scheppen te midden van de brokstukken van een verdeelde gemeente. In 1967 volgde de zendingsopleiding in Oegstgeest, waarna van 1968 tot eind 1971 een zendingsperiode in het Toraja-gebied in Sulawesi aanbrak. „De kerk was zich daar aan het herstellen van een periode van vervolging door de radicale islamitische beweging Dar-ul-Islam. Volgens de Indonesische overheid moest elke Indonesiër lid worden van de islam, van het christendom of van het Balinese hindoeïsme. Het gevolg was dat de Toraja’s massaal christen werden omdat ze niets met de islam hadden en het hindoeïsme zelfs niet kenden. Er waren soms doopdiensten met honderden tegelijk. De onkunde was echter groot. Ik heb iemand ontmoet die al jaren gedoopt was, maar toen ik hem vroeg wie Jezus was, zei hij: Is dat niet de God van de christenen?”
Ds. Van Roest was vooral bezig met de toerusting van de gemeenten en het opleiden van godsdienstonderwijzers. Hij zag in die jaren niet alleen groei maar ook verdieping van de kerk. De kwestie van de acceptatie van de vrouw in het ambt bij de Toraja’s in de jaren tachtig maakte hij niet mee, wel was hij aanwezig op de synodevergadering die daartoe besliste. „Er was geen praten tegen, wat we -ds. Koeman en ik- ook zeiden. De Toraja’s zagen in de kerken in de omringende regio’s overal vrouwelijke ambtsdragers. Hoewel het nooit hard te maken is, denk ik toch dat het bestaan van vrouwelijke priesters in de oude Toraja-cultuur een rol heeft gespeeld. Theologische doordenking van de zaak heeft nauwelijks plaatsgevonden.”
Omdat zijn vrouw voortdurend malaria had en profylaxe noch medicijnen daartegen hielpen, ging ds. Van Roest met zijn gezin weer naar Nederland. Hij werd in 1972 predikant in Ederveen en in 1978 in Rouveen, bij Staphorst. „Ja”, zo reageert ds. Van Roest, „maar Rouveen is niet hetzelfde als Staphorst. Rouveen is een gewone bondsgemeente. Ik was wel consulent in Staphorst, na het overlijden van ds. Dorsman, en rouleerde natuurlijk ook in de vacaturebeurten. De Staphorster kerkenraad typeerde mij bij zijn waardering van de ringpredikanten als de beste van de slechten”, zegt hij lachend.
Van 1982 tot aan zijn emeritaat in 1994 was ds. Van Roest secretaris buitenland van de GZB. Hij was verantwoordelijk voor Azië en Latijns-Amerika en één jaar ook voor Afrika. Veel landen heeft hij bezocht. „Het feit dat wij als gezin in de zending hadden gezeten, was een groot voordeel.”
Heeft het werk hem veranderd? „Niet in de kern, want de Schrift is overal van kracht: Alle mensen -van welke cultuur of achtergrond ook- zijn zondaren en hebben dezelfde Zaligmaker nodig. Maar veel uiterlijke vormen worden wel relatief voor je. Ik heb in het zendingswerk geleerd de kern van de Schrift helder te krijgen. Heiliging en een christenleven vormen geen weg tót, maar zijn vrucht ván de rechtvaardiging en van de genade. Dat kent het heidendom niet en dat is ook de mens niet eigen, want wij willen het steeds zelf verdienen. Genade is echt genade, maar die is er dan ook!”
De emeritus predikant was ook voorzitter van de stichting In de Rechte Straat (IRS). „Ik heb dat gedaan vanuit de hoop een bijdrage te kunnen leveren aan de bundeling van het werk voor de Spaanstalige gebieden, waar ik als GZB-secretaris vaak kwam. Er is helaas te veel verbrokkeling op dit terrein.” Hij is nog steeds eindredacteur van het Spaanstalige blad van de IRS, ”En la Calle Recta”.
Is Rome in al die jaren veranderd? „Ik geloof er niet echt wat van. In allerlei vormgevingen misschien wel, maar in wezen niet. Persoonlijk heb ik wel het gevoel dat wij in deze tijd van ontkerstening al wat de naam van Christus noemt niet moeten afstoten. Er is in de Rooms-Katholieke Kerk meer oor gekomen voor het luisteren naar wat de Schrift zegt. Dat de IRS de hoogste geestelijke van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland heeft uitgenodigd op een symposium in november vind ik een goede zaak.”
Na zijn vervroegde emeritaat verleende de predikant nog een aantal jaren bijstand in het pastoraat in de hervormde gemeenten van Schalkwijk en later in de hervormde gemeente Eben-Haëzer te Oosterbeek. Ds. Van Roest herdenkt zijn ambtsjubileum in hervormd Lunteren, een gemeente die vanwege de kerkfusie van 1 mei gescheurd is. „Ik heb nog nooit zo’n zwaar jaar gehad als dit laatste”, zegt hij zichtbaar geroerd. „De scheuring is mijns inziens onnodig en zinloos. Zolang de Heere ons binnen de Protestantse Kerk de volle mogelijkheid laat om bijbels en gereformeerd te preken en te handelen, heeft niemand het recht de kerk te verlaten.”
En toch kijkt ds. Van Roest niet gedeprimeerd naar de toekomst. Secularisatie, verval, onttakeling? Ds. Van Roest schudt eerst het hoofd: „Onzin. Nee, toch geen onzin”, zo corrigeert hij zich. „Maar wat ook nu waar is en waar blijft, is dat het Evangelie een kracht Gods is tot zaligheid, even sterk als 2000 jaar geleden. Het Evangelie heeft niet aan kracht ingeboet. Dat geldt wel het instituut kerk, dat zich aan de rechterkant vaak te veel heeft vastgebeten in uiterlijke vormen en dogmatische formuleringen, en aan de linkerzijde zich heeft aangepast aan het denken van de wereld. In de prediking moet je teruggaan naar het Woord en wat de Heere geeft en vraagt. Dan is er toekomst. Niet zozeer voor de kerk, want die lijkt zo vaak een instituut, maar voor de voortgang van het Evangelie. En daarom voor de gemeente Gods, wereldwijd.”