Nieuwe kansen voor bijzondere scholen
Het taboe rond de identiteit van de school is voorbij. Voor bijzondere scholen biedt dat de mogelijkheid zich echt te bevrijden van de kramp tot levensbeschouwelijke versmalling. Prof. dr. Siebren Miedema
sprak woensdag in Gouda in kader van het 60-jarig bestaan van hogeschool de Driestar over de identiteit van de christelijke school, onderwijsvrijheid en multireligiositeit op scholen. Hieronder een sterk ingekorte versie van zijn referaat. Het 60-jarig jubileum van hogeschool de Driestar is een goed moment voor bezinning op de vraag hoe het zit met de vitaliteit van het christelijk onderwijs aan deze hogeschool in het bijzonder, en met de vitaliteit van het christelijk onderwijs in de Nederlandse samenleving in het algemeen, als we letten op de wijze waarop aandacht geschonken wordt aan de identiteit van de school.
Daarnaast lijkt ook bezinning gewenst op het statuut van de vrijheid van onderwijs, zoals dat in artikel 23 van de Grondwet ligt verankerd. Is die onderwijsvrijheid nog gegarandeerd, of wordt zij in dit tijdsgewricht bedreigd, en door wie dan? Indien -en dat is mijn stelling die ik nog nader zal onderbouwen- de overheid ook in een bepaalde mate verantwoordelijk is voor de levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling, de persoonsvorming van alle leerlingen op alle basisscholen in Nederland, wat zijn dan de consequenties van een dergelijke positiebepaling, niet alleen voor het openbaar onderwijs, maar ook voor het bijzonder onderwijs, nog specifieker het bijzonder christelijk onderwijs, en zulks mede in relatie tot artikel 23?
Verder lijkt mij ook noodzakelijk dat er bezinning plaatsvindt met het oog op het gegeven dat Nederland een multireligieuze samenleving is geworden. De vraag dient gesteld te worden wat dit zou moeten of kunnen betekenen voor het christelijk onderwijs.
Identiteit
Opvallend is allereerst dat in het openbaar onderwijs sinds tien jaar de aandacht voor de identiteit van de school groeiende is. Hier speelt die neiging tot levensbeschouwelijke versmalling in het geheel geen rol, waardoor de volle breedte van het schoolgebeuren in beeld kan komen. We kunnen dan ook constateren dat het taboe rond de frase ”de identiteit van de school” er af lijkt te zijn.
De winst van wat er nu gaande is, zie ik vooral in het feit dat die identiteit van de school dynamisch, procesmatig en constructivistisch wordt geïnterpreteerd. De identiteit van de school komt meerdimensionaal -levensbeschouwelijk, onderwijskundig en pedagogisch-organisatorisch- integratief en integraal in beeld.
Voor bijzondere scholen biedt dit de mogelijkheid zich echt te bevrijden van de kramp tot levensbeschouwelijke versmalling. En openbare en algemeen bijzondere scholen worden uitgedaagd om aan hun levensbeschouwelijke tekort voorbij te komen. Anders gezegd: Wat betekent het vormgeven aan levensbeschouwelijke vorming voor zulke scholen-in-context indien zij, in het geval van bijzondere scholen, de opvatting delen dat identiteit meer is dan de levensbeschouwing alleen, of indien zij, in het geval van openbare scholen, inzien dat strikt neutraal, waardevrij of waardeloos onderwijs een illusie is en de vraag beantwoord dient te worden waar en hoe die levensbeschouwelijke elementen ingevlochten kunnen worden?
Open benadering
We kunnen stellen dat het aanvankelijke taboe bij veel christelijke scholen waar het het werken aan en het gezamenlijk spreken over de identiteit van de school betreft, geleidelijk aan is omgeslagen in een open benadering om in gezamenlijkheid als team en ook als individuele leerkracht handen en voeten te geven aan die brede identiteit van de school.
Het heeft veel directeuren en leerkrachten ook weer bewust gemaakt van het feit dat er impliciet, maar hopelijk ook expliciet altijd sprake is van een pedagogische visie: een visie op vorming en ontwikkeling. Een visie die een mensbeeld en een kindbeeld bevat, maar ook een maatschappijbeeld en een godsbeeld.
De aandacht voor dit laatste, het godsbeeld, kan leerkrachten ook alert maken op de soms al te menselijk gesneden beelden die eerder een beletsel voor de godsdienstige ontwikkeling van kinderen vormen, dan dat leerlingen daarmee in de ruimte van het heil en op het spoor van de Heilige Geest gezet worden.
Onderwijsvrijheid
Nu de onderwijsvrijheid in relatie tot artikel 23 van de Grondwet. Eén ding is duidelijk: de dramatische gebeurtenissen op 11 september 2001 hebben een krachtige impuls gegeven aan het debat over de plaats van religie en levensbeschouwelijke opvoeding in het brede maatschappelijke of publieke domein. Rijp en groen buitelen de kreten over elkaar heen.
Ik constateer dat velen die artikel 23 een belangrijke verworvenheid van onze samenleving blijven vinden, terecht geen genoegen meer willen nemen met een louter juridisch beroep op dat artikel. Van groter belang wordt de inhoudelijke invulling van het levensbeschouwelijk of godsdienstig statuut van de school gevonden. Ik vind dit een goede ontwikkeling, omdat we pedagogisch gesproken allereerst naar scholen moeten kijken als vormingsinstituten, instellingen gericht op de brede persoonsvorming van de leerlingen.
Maar ik zou hier nog een stap verder willen zetten, omdat ik vind dat het duale stelsel van openbaar en bijzonder onderwijs -en artikel 23 heeft hier natuurlijk alles mee te maken- vooral in het openbaar onderwijs een beletsel vormt voor het pedagogische ideaal dat mij voor ogen staat. Dat ideaal is een optimale, persoonlijke identiteitsontwikkeling, een brede toerusting tot burgerschap, die onmisbaar is voor het goed kunnen functioneren in onze multitalige, multiculturele en multireligieuze samenleving. Elk kind op elke school heeft met het oog op haar of zijn toerusting tot burgerschap ook recht op levensbeschouwelijke vorming als integraal deel van het curriculum. Dan pas is er met recht en reden van vorming te spreken.
Overheidstaak
Hier ligt ook in formele zin een belangrijke taak voor de overheid. In formele zin, immers zonder zelf een duidelijke voorkeur te mogen hebben voor deze of gene godsdienst of levensbeschouwing, zal de overheid het als haar politiek-pedagogische taak moeten zien om erop toe te zien dat op de scholen in de burgerschapsvorming van leerlingen ook de levensbeschouwelijke vorming in de door mij bedoelde zin een plek krijgt. Ook op dit punt dienen leerlingen nu al en ook later als verantwoordelijke burgers religieus redzaam te zijn. De urgentie nationaal en internationaal is wellicht vandaag de dag groter dan ooit te voren.
Ik vind het een testcase voor het christelijk onderwijs of men bereid zal zijn in de komende jaren de discussie over artikel 23 te voeren vanuit een dergelijke doelstelling, die zich richt op alle leerlingen. Of zal wederom blijken dat omwille van het behoud van de eigen verworven rechten en positie men liever maar alles bij het oude wenst te laten? Maar hierbij wordt een deel van de Nederlandse kinderen niet voorzien van levensbeschouwelijke vorming in de door mij bedoelde zin. En dat zit mij als godsdienstpedagoog niet lekker.
Multireligieus
Daarmee ben ik meteen bij mijn derde en laatste punt gekomen, dat van de multireligiositeit. Het open toelatingsbeleid in de zogenoemde open christelijke scholen mag hier tot voorbeeld dienen voor situaties die dan kunnen ontstaan en die de aandacht vergen van zowel de dragers als de vragers van het christelijk onderwijs. Het heeft deze scholen namelijk voor fundamentele vragen gesteld. Ik noem er slechts drie:
Indien er sprake is van christelijke en islamitische leerlingen, moet dan aan beide godsdienstige tradities aandacht geschonken worden? Krijgen die dan een gelijke status waar het om de waarheidsvraag gaat, of blijft de christelijke traditie maat- en richtinggevend?
Wat is het doel van de levensbeschouwelijke persoonsvorming? Is dat toeleiding van alle leerlingen, inclusief de islamitische leerlingen, naar de christelijke traditie? Of is het doel de uitnodiging aan de leerlingen om hun eigen keuze te maken en een eigen commitment te ontwikkelen en te ontdekken? Ook in dit geval krijgen de kinderen natuurlijk wel degelijk met gecommitteerde leerkrachten uit een of beide tradities te maken, en is de aanwezigheid van zulke leerkrachten en docenten ook een absolute voorwaarde. Maar het uiteindelijke doel hierbij zal steeds de zelfopvoeding van de leerlingen zijn.
Dienen afzonderlijke christelijke scholen vervangen te worden door multi- of interreligieuze scholen? Ook in zulke scholen kan christelijk onderwijs naast en/of in combinatie met onderwijs vanuit andere levensbeschouwelijke tradities gegeven worden, maar het moet duidelijk zijn dat het ’allereigenste’ wordt opgegeven.
De auteur is hoogleraar algemene pedagogiek en godsdienstpedagogiek en bijzonder hoogleraar christelijk onderwijs (Hendrik Piersonleerstoel) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.