„Ze noemen me vaak een bruggenbouwer”
Bescheiden. Als er één woord op ds. G. Biesbroek, hervormd emeritus predikant in Ede, van toepassing is dan is het dat wel. „Ze noemen me vaak een bruggenbouwer. Maar als ik terugkijk, dan kan ik alleen maar dankbaar zijn dat ik dit allemaal heb mogen doen. Het woord van de apostel blijft over: „Ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden.” En dat is een wonder, hoor, als je na vijftig jaar kerkelijk werk het geloof behouden mag hebben.”
De jubilaris is 77 jaar. Maar de telefoon zwijgt zelden langer dan een uur en zijn agenda ligt altijd binnen handbereik. „Ze weten me nog steeds te vinden”, glimlacht hij. De lijst van werkzaamheden is lang. Een dagje -of meer- per week bijstand in het pastoraat, belijdeniscatechisanten begeleiden, een kring leiden, een consulentschap. „En preken mag ik ook nog steeds. Soms twee keer op een zondag.”
Rustig geeft hij een overzicht van de afgelopen vijftig jaar. Eén keer is er een verzuchting: „Een halve eeuw, dat is toch wel wat, ja.” Maar verder is hij er de man niet naar om veel van zijn emoties te laten zien. „Ze hebben wel eens van m’n prediking gezegd dat de bevinding er niet dik op lag, maar er altijd wel in lag. Met zo’n uitspraak ben ik blij.”
Aan het eind van de oorlog werkte ds. Biesbroek op kantoor bij een rederij in Ridderkerk. „In die plaats ben ik ook geboren. Maar de roeping tot het ambt liet me niet los.” Een periode van intensieve studie brak aan. Negen jaar later, in 1954, werd hij bevestigd in zijn eerste gemeente: Kamperveen. „Het was niet het aantrekkelijkste beroep, maar wel het meest urgente. De gemeente was al ruim 6,5 jaar vacant en er was in de gemeente nogal wat onenigheid. Een kleine gemeenschap, een klein oud kerkje. Maar ik kwam er niet onderuit.” Ondanks de moeilijkheden, heeft hij goede herinneringen aan Kamperveen. „Ik hoop er morgen, op de dag van het jubileum, ’s ochtends te preken.”
Het was direct al in Kamperveen dat de predikant in allerlei commissies, verenigingen en besturen werd gevraagd. En zo ging het door en door, plaatselijk en landelijk. Synodelid, afgevaardigde naar de classis, bestuurslid van de HGJB en van talloze andere verenigingen en instanties in kerk en maatschappij. „En toen ds. W. L. Tukker uit het college van visitatoren-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk ging, vroeg men mij in zijn plaats. Ik vond mezelf veel te jong, maar kon toch geen nee zeggen en heb dat werk dertien jaar mogen doen. Ik was de enige bonder in dat college en dus was ik ook altijd van de partij als er iets in een gereformeerdebondsgemeente aan de hand was. Dat was niet altijd makkelijk. Ik heb toen wel eens gezegd: „’k Wou vluchten, maar kon nergens heen.” In de hervormde kerk was ook veel aan de hand, heel veel. Maar het was de kerk waarin ik me geroepen wist.”
Binnen de Gereformeerde Bond nam -en neemt- hij, naar eigen zeggen, een middenpositie in. „Ik ben een middenbonder. En echt hervormd. Maar wel met een blik over de kerkmuren heen. Mijn vader kwam oorspronkelijk uit de Gereformeerde Gemeenten en mijn moeder was afkomstig uit een confessioneel-hervormde gemeente.”
Hij schuift zijn handen over elkaar: „Daar zit ik dus een beetje tussenin.” Het is even stil. Dan vervolgt hij: „in mijn prediking stond altijd de radicaliteit van de zonde en de radicaliteit van de genade centraal. Ik probeerde en probeer die tenminste centraal te stellen, moet ik zeggen. In de loop van de jaren is er veel gebeurd, ik heb veel meegemaakt, veel gezien, maar dát is gebleven.”
Na Kamperveen volgden de gemeenten van IJsselmuiden, Vlaardingen, Oudewater en Ede. En steeds waren er weer beroepen. „Een beroep is een mooi ding om te krijgen, maar een moeilijk ding om te hebben. Want er moet wel besloten worden na drie weken en welke weg wil de Heere dan dat je gaat? Dat is het belangrijkste, dat je dat weet.”
In Ede, zijn laatste gemeente, heeft ds. Biesbroek bijna twintig jaar mogen dienen en hij woont er nog steeds. Hij lacht een beetje schalks, terwijl hij zijn stemvolume laat dalen. „Ik had m’n vrouw eigenlijk beloofd om na m’n emeritaat nergens bijstand in het pastoraat te zullen worden. Maar aan die belofte heb ik me niet kunnen houden. Ze kwamen al snel bij me en na overleg met m’n vrouw heb ik toch weer ja gezegd. Ik zag ook eerder tegen m’n emeritaat op dan dat ik ernaar hijgde, zoals een collega het ooit zei. Ik ben blij met wat ik doen mag.”
In zijn tweede gemeente, IJsselmuiden, raakte ds. Biesbroek in een persoonlijke crisis. „Dat was een dieptepunt voor me. Noem het een burn-out, noem het overspannen. De huisarts was snel klaar met de diagnose: „U hebt de managersziekte”, zei hij. Dat was een moeilijke periode. Ik kwam helemaal thuis te zitten, maar ik dank de Heere dat ik er weer bovenop mocht komen.”
Gemeenteopbouw is een terugkerend thema in het werk van ds. Biesbroek. „Dat trok me aan. En de jeugd, die had m’n hart. Ze hebben me ooit gevraagd als jeugdpredikant voor de HGJB. Maar ik had niet de vrijmoedigheid om dat beroep aan te nemen. Toen ze later vroegen of ik bestuurslid wilde worden van de jeugdorganisatie, durfde ik niet te weigeren. Twee keer nee zeggen vond ik te veel.”
Het beroep naar Ede nam hij aan in een periode dat die gemeente zes predikantsplaatsen had, waarvan er drie vacant waren. „Ook die roep was urgent. Ik kwam hier in Ede-Zuid te werken, een wijk in opbouw. En ondertussen word je dan weer in allerlei commissies en besturen gevraagd.”
Steeds valt, gedurende het gesprek, weer de naam van een instantie waar ds. Biesbroek op de een of andere manier bij betrokken is geweest. „Het is genade dat ik dat allemaal heb mogen doen.”
Kerkisme is de emeritus vreemd. „Als er een bijbels-geestelijk leven is, dan ben ik blij. Waar het ook is.” Het was misschien ook juist wel door die instelling dat hij op z’n 77e nog gevraagd werd voor een consulentschap. „Ik ben in Lunteren momenteel consulent van de hervormde gemeente in de Protestantse Kerk. Toen ze me belden, heb ik gezegd: „Weten jullie wel hoe oud ik ben?” Toch meende ik me niet aan de roep te mogen onttrekken. Een deel van de gemeente wil daar hervormd blijven binnen de Protestantse Kerk. Daar moet leiding aan gegeven worden. Leiding in het spoor dat die gemeente altijd gegaan is. Dat is het spoor van de prediking van het evangelie van Jezus Christus en Die gekruisigd. Dat mag niet veranderen.”
De scheuring van 1 mei doet hem pijn. „Maar ’t gaat in een gemeente als Lunteren gelukkig niet over de leer en niet over de prediking. Als er in het geweten een eerlijke beslissing is genomen, dan moeten we die van elkaar respecteren, hoe verdrietig het ook is. Laten we elkaar toch niet verketteren, maar bemoedigen in het vaste geloof dat onze Heere Jezus Christus, ondanks al ons menselijke gedoe, doorgaat met het vergaderen van Zijn gemeente. Dát geeft me hoop voor de toekomst.”