Het geloof van Petrus
„En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! Indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water.” - Mattheüs 14:28
Zou u niet een geloof willen hebben als Petrus, wanneer hij tegen zijn Meester zegt: „Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water”? Zou u niet een geloof willen hebben dat dan níét door de golven wegzakt? Maar hoe is het vaak met ons gesteld? De wil is er wel, maar veel verder komt het niet. Het voelt hopeloos en waardeloos als we maar niet verder lijken te komen. Dat geloof van Petrus is zo onbereikbaar.
De vraag is echter of Jezus Zelf wel zo onder de indruk is van Petrus’ geloof. Er is namelijk meer aan de hand. We lezen in vers 22 dat de Heere Jezus Zijn discipelen dwingt. Hij dwingt hen niet alleen om in het schip te gaan, maar hij dwingt hen ook om vóór Hem af te varen naar de andere kant van het meer. Dat lijkt een gemakkelijke opdracht voor een aantal sterke mannen, onder wie ook vissers. Maar wat blijkt die gemakkelijke opdracht tegen te vallen. Een sterke wind steekt op, die het moeilijk maakt om te doen wat Jezus bevolen heeft. Ze zijn in nood van de baren, want de wind is tegen. Wat zou een weldenkende visserman nu doen? Tegen beter weten in toch doorvaren naar de overzijde? Dat is uitgesloten. Hij zal met de wind en de golven mee naar de dichtstbijzijnde haven roeien. Maar dat is niet wat Jezus Zijn discipelen heeft opgedragen. Nee, Hij heeft gezegd dat ze door moeten varen naar de andere zijde.
Wat getuigt het dan van geloof dat ze door blijven roeien. Zou dat volhardende tegen de golven in roeiende geloof niet alles te maken hebben met hun Meester? Van Hem staat er (vers 23) dat Hij op de berg klom om te bidden. Zou Hij niet gebeden hebben dat hun geloof niet zou ophouden? En dan, als de nood het hoogst is, is de redding nabij en komt Hij Zelf hen ontheffen van hun zware geloofsstrijd.
Maar voordat Hij komt, is Petrus Hem voor met zijn vraag om op het water te mogen lopen. Het siert Petrus dat Hij Jezus vraagt om een bevel, maar ondertussen ontloopt Petrus daarmee het eerder gegeven bevel van zijn Meester, namelijk het bevel om naar de overzijde te varen. Petrus wil iets wat Zijn Meester niet heeft gezegd. Is hier wel sprake van geloof? Petrus’ vraag komt wel voort uit liefde en uit een hevige drang zijn Meester te willen volgen, maar hij heeft te veel van zichzelf in zich. Dat wil Jezus hem ook leren als Hij zegt: „Kom”, om Petrus daarna gelijk te onderwijzen in wat nu werkelijk belangrijk is. Eén ding is immers nodig? Jezus zegt het tegen de rijke jongeling: „Verkoop alles wat gij hebt en volg Mij.” Zo is ook voor Petrus één ding nodig: „eigen krachten te verachten, (…) lust en zinnen ’t overwinnen.” Calvijn zegt in zijn uitleg van dit gedeelte kort en krachtig dat God Zijn gelovigen die meer geloven dan nodig is, ieder dag onderwijst in matigheid en eenvoud.
Als we Christus willen volgen, hoeven we niet wanhopig te worden dat wij missen wat Petrus heeft. Nee, het mag ons juist bemoedigen in het volgen van Hem op de weg die Hij met ons gaat: „Treed vrolijk voort op ’s Heeren wegen, neem Zijn gebod getrouw in acht. ’t Wordt eindelijk alles u ten zegen, wanneer gij daarop biddend wacht.”