„Herkenning in Christus overstijgt alle culturen”
Rekenschap afleggen van de hoop die in je is. Die opdracht geldt ook in het gesprek met de moslim op straat, daarvan is dr. J. J. Visser overtuigd. Hij woont in een Utrechtse buurt met 80 procent buitenlanders, overwegend moslims. De rector van het Hendrik Kraemer Instituut (HKI) neemt morgen afscheid. Jarenlang was hij -kerkbreed- actief in het toerusten van zendingswerkers voor overzee. „De vragen rond Evangelie en cultuur zijn de belangrijkste van deze tijd. Ze komen ook in ons land in verhevigde mate op ons af.”
Hans Visser (geboren op 8 september 1944 in het Zuid-Hollandse Zevenhuizen) groeide op in de gereformeerde gemeente van Moerkapelle. Tijdens zijn studie geschiedenis in Utrecht sloot hij zich aan bij de CSFR. „Die periode heeft veel voor mijn vorming betekend. Ik zag dat de wereld, maar ook de gereformeerde traditie, breder was dan mijn kerkverband. Ik hoorde daar predikanten als G. Boer en I. Kievit warm en positief over het geloof praten, wat mij erg aansprak.”
Hij raakte betrokken bij het jeugdwerk van de Gereformeerde Gemeenten in Zuid-Holland en verrichtte met vrienden evangelisatiewerk in Merksem (Antwerpen). Op de CSFR ontmoette Visser de vrienden voor zijn leven. „Hoewel mijn horizon zich verbreedde, vond ik dat je altijd trouw moest blijven aan je eigen kerkverband. Dat werd echter wel moeilijker toen verschillenden van mijn vrienden afgewezen werden als predikant.”
Na de studie kwam het buitenland in het vizier. Hans en zijn vrouw Annie trokken met twee kinderen naar Zambia, waar Hans leraar geschiedenis werd aan een school van de United Church of Zambia. Hij ging ook als ’lekenprediker’ voor in diensten. Hans bloeide vooral op door het werk dat hij naast de school deed: de opbouw van de kerk, het opzetten van het sociale en medische werk en vele andere dingen meer.
Na Zambia volgde een jaar lesgeven aan het Blaucapel-college in Utrecht. Visser werd in die tijd gepolst door de GZB over het beginnen van zendingswerk onder het Pokot-volk in Kenia, „een stam waarvan nog niemand van het Evangelie gehoord had en waar men geen blanke had gezien.” Hij kwam daar in dienst van de Reformed Church in East Africa. In die periode leerde Visser dat je nooit kunt preken in een vacuüm. „Ik begon daar direct met het Nieuwe Testament, maar kwam er gauw genoeg achter dat dit totaal niet werkt. Je moet beginnen waar de Bijbel begint: bij de schepping. Als je met Afrikanen praat over God als een Schepper, dan herkennen zij dat. Vanuit de Bijbel liet ik hen zien dat we allen uit één bloede zijn, dat er één God is, en dat het niet geoorloofd is om bijvoorbeeld vee van een andere stam te stelen.”
Visser verzamelde veel materiaal over allerlei riten en gewoonten van de Pokot-stam zodat uit zijn verslag een dissertatie groeide (in 1989). Nadat hij één jaar geschiedenisleraar was geweest aan de Guido de Brès-scholengemeenschap, werd hij in 1982 benoemd tot stafdocent aan het HKI. Daar werd Visser in 1993 rector. In die tijd maakte het gezin de overstap naar de Hervormde Kerk. „We zagen dat we van onze kerk steeds meer waren weggegroeid. Dat merkte je vooral wanneer je uit het buitenland terugkwam en allerlei discussies las in de eigen kerkbladen.” Er was echter geen sprake van een conflictsituatie, zo benadrukt Visser. Het was dan ook met name door zijn beleid dat de kleinere reformatorische kerken, waaronder de Gereformeerde Gemeenten, bij het HKI terechtkwamen voor hun cursus acculturatie voor toekomstige zendingswerkers. Tot op de dag van vandaag zijn de contacten met deze kerk goed. „De ene groep na de andere kwam hier. Wij hebben altijd gezegd: Bij ons mag iedereen zijn zoals hij is en spreken zoals hij wil spreken.”
Dr. Visser heeft geleerd om het Evangelie altijd in de eigen cultuur te verwoorden. Dat verbindt hem met de Ghanese theoloog Kwame Bediako, die morgen spreekt op een afscheidssymposium rond dr. Visser in Utrecht. „De kerken in het Zuiden mogen niet een imitatie van die van het Westen zijn. Wij geven vaak antwoorden op vragen die zij niet hebben. Afrikanen worstelen met de plaats van hun voorouders en hebben een eigen visie op magie en ziekte. Zij vragen naar het waarom, wij in het Westen naar het hoe. Maar door alle culturen heen kun je elkaar aanspreken op het Hoofd van de kerk: Christus. Dat geeft herkenning. Kern van de zending is dat je de Bijbel vertaalt naar de situatie waarin de ander zich bevindt. Daarnaast is het vormen van gemeenschappen erg belangrijk. De kerk moet een gemeenschap zijn, maar dan wel een die naar buiten is gericht.”
Dr. Visser maakte zich sterk voor allerlei programma’s en cursussen ter bezinning op de plaats van het Evangelie in de moderne westerse cultuur. Zijn grote voorbeeld is de Engelse zendingstheoloog Lesslie Newbigin (1909-1998). De opkomende emigrantenkerken, verenigd in het SKIN (Samen Kerk in Nederland), boeien hem uitermate en ook het HKI steekt daar veel energie in.
Het echtpaar Visser woont nu in de Utrechtse buurt Kanaleneiland, waar 80 procent van Turkse en Marokkaanse komaf is, overwegend moslims. „We moeten rekenschap afgeven van de hoop die in ons is en dat moet je doen ten aanzien van iedereen. Op straat kom je elkaar tegen en groet je de ander. Inhoudelijk kun je met moslims sneller een gesprek aangaan, want men heeft weet van Allah. Mensen zijn, vergeleken met twintig jaar geleden, veel nieuwsgieriger naar jouw godsdienstige ervaring.”
Moeite en tegenslag zijn Hans Visser niet bespaard gebleven. Hij was negen jaar toen zijn vader stierf, verschillende familieleden overleden op jonge leeftijd en zijn vrouw kreeg in Afrika kanker waardoor ze snel naar Nederland moest. „Zij is daarvan wonderwel genezen. Al deze dingen moet je een plaats geven. Waar is veiligheid te vinden? Die is er alleen bij God.”
De grote klap kwam in 2001, toen dr. Visser getroffen werd door een ernstige hersenbloeding. Een zware operatie leidde tot gedeeltelijke verlamming aan één kant. Hij moest opnieuw leren praten, schrijven en zich voortbewegen. Als door een wonder herstelde hij grotendeels van deze ziekte en is hij zelfs weer in staat alles te doen wat hij vroeger deed, alleen in veel langzamer tempo. „Ik heb opnieuw geleerd wat de enige troost in het leven is, en die ligt niet in de medische machines.” Hij is blij dat hij in deze omstandigheden afscheid kan nemen van het HKI. Dankbaar geniet hij van het leven van alledag. „Elke dag heeft genoeg aan de goedheid”, zo zegt hij glimlachend met een variant op een bekende bijbeltekst.