Hoe een kleine rietgans de polder weet te vinden
De grote verhuizing is deze maand alweer begonnen. Voor vogels in ieder geval. Het net uitgegeven boek ”Vogeltrek” vertelt er alles over.
Het wonder van de vogeltrek. Dat is de titel van het eerste hoofdstuk in het rijk geïllustreerde boek. En de vogeltrek is ook iets wonderlijks. „Voordat het vliegtuig was uitgevonden, konden wij mensen ons niet voorstellen de ruim 11.000 kilometer lange reis van Alaska naar Nieuw-Zeeland te maken in slechts negen dagen zoals de rosse grutto doet”, schrijft auteur Mike Unwin in zijn inleiding. „Ook nu nog, in tijden van GPS-technologie, staan wetenschappers versteld van het oriëntatie- en navigatievermogen dat vogels tentoonspreiden.”
Niet alleen nu, maar ook vroeger werden mensen gefascineerd door het wonderlijke verschijnsel van de vogeltrek. Unwin citeert uit de Basisbijbel van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG). „Ooievaars weten wanneer het tijd is om te komen en tijd om weer weg te trekken. duiven, kraanvogels en zwaluwen weten wanneer het tijd is voor de trek.” In de Statenvertaling luidt de tekst uit Jeremia 8: „Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en kraan, en zwaluw, nemen den tijd hunner aankomst waar.”
Overleving
Hoe weten vogels nu dat het tijd is om te vertrekken? En waarom vertrekken ze? „Het antwoord luidt: overleving. Blijven betekent meer risico nemen dan wegtrekken. In de zomer heeft de boerenzwaluw in Europa voldoende voedsel en daglicht ter beschikking om zijn jongen groot te brengen, maar in de koude en donkere winter zonder insecten heeft hij er niets te zoeken. In Afrika daarentegen vindt hij dan ruimschoots warmte en voedsel.”
Hoe weet een kleine rietgans vanuit Spitsbergen de Nederlandse polders te vinden om daar te overwinteren? De zon speelt een belangrijke rol. Vogels oriënteren zich met behulp van een inwendige klok in combinatie met de positie van de zon aan de hemel. Ook na zonsondergang kunnen vogels nog urenlang vaststellen waar de zon precies de horizon passeerde, met behulp van lichtpolarisatie. Op die manier kunnen ze ook ’s nachts op koers blijven. In de nacht maken ze ook gebruik van de sterrenhemel om zich te oriënteren.
Na elf grote pagina’s vol kleine lettertjes weet de lezer al heel veel over de wondere wereld van de vogeltrek. Daarna volgen nog ruim 260 pagina’s met 67 voorbeeldsoorten van over de hele wereld. Over vogeltrekkampioen de noordse stern bijvoorbeeld. Hij broedt rond de Noordpoolcirkel, maar overwintert rond de Zuidpool. In 2013 werd in Nederland een groep noordse stern gezenderd. Wat bleek? Gemiddeld legde één vogel in één jaar maar liefst 90.000 kilometer af. Met al die kilometers in zijn hele leven zou hij drie keer op en neer naar de maan kunnen reizen.
Velduil
Niet alle vogels staan evenzeer bekend als trekvogel. De velduil bijvoorbeeld. Uit ring- en satellietzendergegevens blijkt dat jonge velduilen zich gemakkelijk zo’n 2000 kilometer kunnen verplaatsen. In Engeland was er af en toe een invasie van velduilen als er veel woelmuizen beschikbaar waren. Omgekeerd zijn er in Noord-Afrika en Rusland velduilen gevonden die in Engeland waren geringd.
Veel van de 67 beschreven vogelsoorten komen niet in Nederland voor, zelfs niet in Europa. Er zitten namen tussen waar een gemiddelde Nederlandse vogelaar nog nooit van gehoord heeft, zoals de witbuikzandhoen, de robijnkeelkolibrie, de zuidelijke karmijnrode bijeneter, de zwaluwstaartwouw, de roodbekwever, de dunbekpijlstormvogel en de ekstergans. Wie vooral geïnteresseerd in de vogeltrek van soorten die ook in Nederland te zien zijn, kan de 32 euro beter uitgeven aan de vorig jaar uitgekomen ”Veldgids vogeltrek” van Dick de Vos. Daarin worden de trek en de roep van 150 Nederlandse trekvogelsoorten behandeld.
Vogeltrek. Een geïllustreerde geschiedenis van de migratie van vogels, Mike Ulwin en David Tipling; uitg. Fontaine; 288 blz.; € 32,-