Alleen toekomst door de zuivere leer te bewaren
De gevaren die het voortbestaan van de kerk van binnenuit bedreigen zijn veel groter dan die van buiten komen, vindt ds. A. Moerkerken
. Hoewel het protestantisme sterk verwaterd is, moeten we de remedie voor de kwaal ervan echter niet zoeken door het maar af te schrijven, maar juist door de zuivere leer van Reformatie en Nadere Reformatie te bewaren. De Gereformeerde Gemeenten vormen een kerkverband dat bij het verschijnen van deze bundel bijna een eeuw oud is. In 1907 is het ontstaan. Twee kleinere stromen binnen wat wij thans de gereformeerde gezindte plegen te noemen, vloeiden toen ineen. De ledeboeriaanse gemeenten en de gereformeerde gemeenten onder het kruis vonden elkaar, na aanvankelijk wat aarzelende en schuchtere contacten. Deze twee kerkelijke gemeenschappen waren elkaar zeer verwant waar het de prediking en het geestelijk leven betreft.
De eenwording van beide groeperingen geschiedde niet zonder slag of stoot. Toch mocht de vereniging doorgaan. We beschouwen dat als een bijzonder teken van Gods bemoeienis. Immers, de eenheid werd niet van bovenaf opgelegd en zij werd evenmin moeizaam doorgedrukt door een kleine meerderheid. Ze werd zeker ook niet ingegeven door financiële motieven. Er was geestelijke herkenning.
Wat de positie van de Gereformeerde Gemeenten in kerkelijk Nederland betreft, zou men kunnen zeggen dat zij een centrale plaats innemen onder wat wij wel aanduiden als de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep. Een centrale positie is overigens niet hetzelfde als een kleurloos midden.
Verlegenheid
Mij is de vraag gesteld hoe ik de kerk in Nederland (én mijn eigen kerkverband) over twintig en over veertig jaar zie. Die vraag brengt me in verlegenheid. Ik weet wel hoe het er in kerkelijk Nederland twintig en veertig jaar geléden uitzag. Althans, getalsmatig. Terugblikken is niet zo eenvoudig als het lijkt: ieder kleurt gemakkelijk het verleden in naar eigen herinnering. Kerkdiensten uit de jeugdjaren die voor de één een schier ondraaglijke kwelling waren, bleken voor de ander vrucht te hebben gedragen. Dezelfde diensten, onder dezelfde predikanten, in dezelfde gemeenten. Staat het ook zo niet in de Schrift: een reuke des doods ten dode, een reuke des levens ten leven…?
Er zijn evenwel ook objectieve cijfers. Mijn kerkverband telde veertig jaar geleden rond 66.600 zielen en twintig jaar geleden ongeveer 86.800 zielen. Een stijgende lijn dus: ruwweg gezegd een toename van zo’n 1000 zielen per jaar. Dat beeld lijkt zich min of meer te continueren: eind 2003 telden de Gereformeerde Gemeenten ruim 102.000 zielen. Zal die tendens zich in de toekomst voortzetten?
Die vraag kan ik niet beantwoorden en ik durf het ook niet. De toekomst is ons immers grotendeels verborgen en speculeren is zinloos en soms zelfs zondig. Waar ik wel tot in mijn nieren van overtuigd ben, is dit: God zal Zijn Kerk op aarde altijd hebben. Immers, deze Kerk „zal zijn tot het einde toe, gelijk daaruit blijkt dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan…” (NGB, artikel 27). De woorden van de opgestane Zaligmaker hebben zulk een onzegbare kracht: „En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matthéüs 28:20)
Kritische doordenking
Een geheel andere vraag is echter of God Zijn Kerk over twintig of veertig jaar nog in Nederland zal hebben.
Alister McGrath meent dat er geen toekomst voor het protestantisme meer is weggelegd. Hij doet in zijn ”The future of Christianity” boude uitspraken. Echter, het zijn uitspraken die kritische doordenking vragen. Als hij betoogt dat het protestantisme zich kenmerkt door rationele orthodoxie, beseft hij toch wel hoeveel gewicht de Schrift toekent aan het bewaren van de zuivere leer? En als hij meent dat het protestantisme geen aandacht heeft voor de noden en behoeften van de mens - welk protestantisme bedoelt hij dan?
Als hij oordeelt dat het protestantisme zich onderscheidt door zijn verouderde kerkelijke hiërarchie, denk ik: Moeten we dan de kant op van John Nelson Darby, die meende dat de kerk door haar ambten, kerkorden en organisaties muren heeft opgetrokken die belemmerend zijn voor een leven tot Gods eer? Vergeten we toch niet dat het calvinisme juist in zijn bloeitijd vrijwel onmiddellijk kwam tot het vormen van op de Schrift gegronde kerkelijke structuren en dat haar presbyteriale en synodale kerkinrichting juist wilde bréken met de roomse hiërarchie? Waarom zouden we hier tegenstellingen maken die geen tegenstellingen behoeven te zijn?
Een vraag die mij dikwijls bezet, is hoe het de gemeenten waarbinnen ik geboren en getogen ben en waaraan ik in de middellijke weg zo veel te danken heb, in de toekomst zal vergaan. Ik durf daar -nogmaals- weinig over te zeggen. Er zijn immers zo veel factoren die buiten ons gezichtsveld vallen. Gods Raad zal bestaan, maar de inhoud van die Raad is ons voor een groot deel nog verborgen.
Voortbestaan
Wel wil ik een paar overwegingen weergeven die bij mij tijdens het peinzen over deze dingen boven kwamen. De brieven van de verhoogde Christus aan Zijn zeven gemeenten in Klein-Azië hebben ons veel te zeggen. Ze werpen ook licht over de vragen waarop we ons thans bezinnen. Hoe was het met die gemeenten gesteld? Gaan we het eens na!
Efeze mag dan de kwaden niet kunnen verdragen, zij heeft intussen wél haar eerste liefde verlaten. In de gemeente van Smyrna bevonden zich leden die „de lering der Nicolaïeten” hielden. Thyatíre liet de „vrouw Izebel” toe te leren in haar midden. Sardis had voor de ménsen de naam dat het leefde, maar het was dood. Laodicéa was zó lauw, bezittend en gearriveerd dat de Heere van haar walgen moest: Hij dreigde haar uit Zijn mond te zullen spuwen!
Maken wij de balans op, dan blijken vijf van de zeven gemeenten ernstig door Christus Zelf (!) in hun voortbestaan te worden bedreigd. Het schokkende is dat het gevaar voor de gemeenten in Klein-Azië niet zozeer van buitenaf kwam. O zeker, er wáren wel gevaren van buitenaf. In Smyrna had men te stellen met pseudo-Joden die lasterden. In Pérgamum stond de troon des satans: geen geringe zaak! De getrouwe getuige Antipas had het reeds met zijn leven moeten bekopen. In Filadelfía had men te maken met de „synagoge des satans.”
Les
Dit waren geen kleine bedreigingen voor de jonge gemeenten daar in het westen van wat wij thans Turkije noemen. Maar toch bedreigden al deze gevaren de gemeenten niet in hun voortbestaan! Het werkelijke en levensbedreigende gevaar bleek telkens weer van binnenuit te komen. Hier ligt voor de Kerk van alle tijden en plaatsen een les.
De zeven gemeenten in Klein-Azië staan model voor de Kerk van alle tijden. Namen van plaatsen en mensen mogen veranderen, maar wat hén bedreigde, bedreigt ook de Kerk van nu.
Laat duidelijk mogen zijn wat ik onder de Kerk versta: de „heilige vergadering der ware christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest” (NGB, artikel 27). Die Kerk krijgt een zichtbare gestalte hier op aarde, waarbij tarwe en onkruid, goede en kwade vissen, zijn en schijn altijd vermengd zullen zijn tot op de dag van Christus’ wederkomst.
Gevaren van buiten bedreigen die Kerk ook vandaag. Van tijd tot tijd vernemen wij dat elders in de wereld kerken in brand worden gestoken en verwoest. We hebben te doen met de christenen daar en maken ons zorgen om hen. Gelukkig loopt het bij ons zo’n vaart nog niet… menen wij. Maar vergissen wij ons toch niet! Zelden beginnen de problemen van buiten met een onverhoedse, felle vervolging. Meestal begin het subtieler. Zeker mogen wij waarderen wat ons tot dit ogenblik onder Gods goedertieren bestel nog gelaten is.
Niet spuwen
Ik vind het altijd wat wrang als ik mensen hoor smalen over de „refozuil.” We moesten maar niet spuwen in de bron waaruit we hebben gedronken. O nee - de zuil is geen doel op zichzelf en mag dat niet worden ook. Maar laten we toch niet gering achten wat het reformatorisch onderwijs in al zijn geledingen voor duizenden van onze jongeren heeft mogen betekenen. Laten we het bezit van een ’eigen krant’ niet smalend afdoen als het zoveelste blijk van een geborneerde subcultuur. Bevroeden we wel wat kwaad de zogenaamd neutrale ochtendbladen aan de ontbijttafels in vele van onze huisgezinnen hebben aangericht?
Laten we het ook waarderen de mogelijkheid te hebben het schriftuurlijk getuigenis in de politiek te laten doorklinken. Wie weet een land in de westerse samenleving -verder kijken we maar niet- waar dat op déze wijze mogelijk is?
Maar ál deze verworvenheden en nog vele meer worden bedreigd van buitenaf. Men morrelt, telkens weer opnieuw, aan de vrijheid van oprichting, richting en inrichting van het bijzonder onderwijs. Men stelt de legitimiteit van een politieke partij ter discussie die op schriftgebonden wijze wil spreken over de plaats van de vrouw in kerk en samenleving. Men betwist kerk en media het recht om over een homoseksuele leefwijze te spreken zoals de Schrift ons dat gebiedt.
Daarbij komt een zorgwekkende opmars van de islam onder ons volk. Zonder alle moslims individueel te willen stigmatiseren als bedreigers van het christendom, zou het van weinig wijsheid getuigen onze ogen te sluiten voor de gevaren die de Kerk van Christus vanuit deze hoek kunnen bedreigen.
Stroomversnelling
Al deze ontwikkelingen kunnen de komende decennia in een stroomversnelling komen. Door het verdwijnen van een overheid die „Jozef nog had gekend” kwam het volk van God in Egypte in de knel. Dat zou zich in de nabije toekomst kunnen herhalen.
De les van Klein-Azië gaat echter toch nog dieper. We mogen ervan overtuigd zijn dat de gemeenten er daar nog wel zouden zijn als zij getrouw waren gebleven aan hun eerste liefde. Zij zijn te gronde gegaan aan de gevaren van binnenuit. En die zijn er ook vandaag. Ze zijn veel ernstiger dan alles wat ons van buitenaf bedreigt.
Daar is het gevaar van de kerkelijke zelfgenoegzaamheid van Laodicéa. Het gevaar van de verkilling van de eerste liefde als in Efeze, waarbij nog wel de vorm en het taalgebruik, maar niet meer de beleving en de waarheid gevonden worden. Wat ons bedreigt, is een dood naamchristendom als in Sardis. Wat een gevaar is ook het gemakzuchtig tolereren van onzuiverheid in de leer als in Thyatíre! Wat worden -mag ik één ding noemen?- opvattingen die in de dagen van de Dordtse Synode met kracht als remonstrants de deur werd gewezen, soms gemakkelijk gerelativeerd en getolereerd onder ons!
McGrath signaleerde binnen het hedendaags protestantisme een wegebben van het besef van Gods heiligheid. Het gewend raken aan God en aan Zijn ontzaglijke majesteit. Hierin moet ik hem bijvallen, al verschil ik met hem van mening als hij meent dat dit besef wél te vinden zou zijn binnen het hedendaags rooms-katholicisme, de oosterse orthodoxie en het evangelicalisme. Misschien hebben we het toch niet over dezelfde dingen…
Kandelaar
De gevaren die de kerk van binnenuit bedreigen, zijn vele malen groter dan die van buiten komen. Het ontzaglijke woord van Christus mag ons wel doen beven: „Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert…” (Openbaring 2:5)
Hoe lang zal de kandelaar bij ons nog staan? Als God de kandelaar weert, wat gebeurt er dan eigenlijk? Neemt Hij dan het Woord weg, de prediking, de genademiddelen? Het komt mij voor dat het nog wat dieper ligt. Het is mogelijk dat het Woord nog op de kansels ligt, de prediking trouw gehouden en zelfs bezocht wordt… en dat toch de kandelaar weg is. Zegt Christus niet Zelf dat de kandelaren de gemeenten zijn? Met andere woorden: Gods levende en oprechte volk? Als dát gaat ontbreken, dan is de kandelaar weg.
Is er tegen dat gevaar een remedie? Jawel. We hoorden het: Bekeer u! Doe de éérste werken! Het is de kracht van de prediking in de tijd van Reformatie en Nadere Reformatie geweest dat zij de verloren mens stelde in de tegenwoordigheid van de majesteitelijke, ontzaglijke God en de enige grond verkondigde waarop die verloren mens voor God kan bestaan: Christus Jezus en Die gekruisigd. In een tijd waarin het protestantisme zo deerlijk verwaterd is, moeten wij de remedie voor zijn kwaal niet zoeken door het af te schrijven, maar door terug te keren naar déze bronnen en naar déze prediking.
De auteur is predikant in de Gereformeerde Gemeenten. Hij schreef dit artikel voor de lustrumbundel van het Rotterdamse CSFR-dispuut Ichthus. Deze bundel wordt op 16 oktober gepresenteerd op een lustrumcongres in Rotterdam. Thema: Het einde van het protestantisme? Tijdens dit congres zal onder anderen de Britse theoloog Alister McGrath het woord voeren. Voor informatie en opgave, zie www.csfr-ichthus.nl/lustrum.