Cultuur & boeken

Natuur die op eigen benen staat

Het was groot nieuws in juli. ”Enige leefgebied van bijzondere vlinder in Nederland vernield door waterschap”. Het ging om het donker pimpernelblauwtje.

Gert van de Wege
21 September 2020 20:17Gewijzigd op 16 November 2020 20:26
De natuur is niet meer datgene wat vanzelf ontstaat waar de activiteit van de mens ophoudt. Mensen stellen de kaders vast: het waterpeil, de doelsoorten, de beheersmaatregelen. Nergens wordt dat pijnlijker duidelijk dan in de Oostvaardersplassen. beeld AN
De natuur is niet meer datgene wat vanzelf ontstaat waar de activiteit van de mens ophoudt. Mensen stellen de kaders vast: het waterpeil, de doelsoorten, de beheersmaatregelen. Nergens wordt dat pijnlijker duidelijk dan in de Oostvaardersplassen. beeld AN

Deze vlindersoort kwam nog maar op één plek in Nederland voor: een wegberm bij Posterholt in Limburg. In opperste klunzigheid besloot iemand bij het waterschap dat de berm weleens een maaibeurt kon gebruiken. Aldus geschiedde – en daarmee werd de laatste plek waar dit blauwtje vloog in de vernieling geholpen. Jaren van beschermingsmaatregelen werden in één klap ongedaan gemaakt. Met man en macht is geprobeerd de schade ongedaan te maken, maar hoogstwaarschijnlijk levert dat niets meer op.

De natuur is fragiel, zo veel is wel duidelijk. Er is maar een kleinigheid nodig om haar onherstelbaar te beschadigen. Een maaifout, zoals in Posterholt; wat bestrijdingsmiddelen in de bodem; een waterpeil dat te hoog of te laag is; een hittegolf van een week – en weer is er een vlinder-, planten- of vogelsoort uit Nederland verdwenen. De natuur is een vaasje van dun aardewerk: je tikt ertegen en het ligt in scherven.

Dit idee van de breekbaarheid van de natuur is echter van recente datum. Niet de natuur was kwetsbaar, maar de jager-verzamelaar die erin leefde. Het probleem van de visser was niet of hij zijn quotum wel haalde, maar of het hem überhaupt lukte zo veel vis te vangen dat hij ervan kon leven. De weidevogels werden niet door de boer beschermd, maar zijn weilanden waren simpelweg geschikt voor de grutto, de kievit en de tureluur, en daarom broedden ze er. De natuur was sterk en robuust, en in de marge van de menselijke bezigheden floreerde ze.

Die marge is echter steeds kleiner geworden. De mens is steeds meer ruimte gaan innemen. Letterlijk, want de steden en dorpen, de landbouw- en industriegebieden zijn groter en groter geworden en de laatste woeste gronden moesten zelfs worden beschermd door ze eveneens onder menselijke controle te brengen: het werden ”natuurmonumenten”. Maar ook figuurlijk neemt de mens meer ruimte in: hij beheerst zijn omgeving. Op akkers groeit geen onkruid meer (tenzij dat wordt ingezaaid), vissers kunnen een compleet gebied leegvissen, met één druk op de knop wordt een moeras tot een woestijn.

Nieuwe natuur

Wat dat betreft is de zogenaamde nieuwe natuur een veelzeggend fenomeen. De natuur is daarbij niet meer datgene wat vanzelf ontstaat waar de activiteit van de mens ophoudt. De natuur is daar een vorm van tuinieren in het groot geworden. Mensen stellen de kaders vast: het waterpeil, de doelsoorten, de beheersmaatregelen. Nergens wordt dat pijnlijker duidelijk dan in de Oostvaardersplassen. Moeten de dieren daar worden bijgevoerd of niet? Horen ze bij de natuur (want het zijn toch ‘wilde dieren’) of toch niet (want mensen hebben ze daar achter de hekken gezet)? We doen alsof het natuur is, maar als de nood aan de man komt, voelen we dat er iets schuurt. Nieuwe natuur is een mengvorm tussen natuur en cultuur, het is een substituut voor echte natuur.

Maar waar vinden we dan echte natuur? Ik zou willen zeggen: daar waar mensen er niet naar streven haar in stand te houden. Waar ze tegen de klippen op haar plek inneemt. Let wel: ik juich alles toe wat de biodiversiteit in Nederland bevordert en ik hoop dat het donker pimpernelblauwtje deze zomer overleeft, maar ik denk dat we naast het dominerende beeld van de fragiele natuur ook een besef van de kracht en robuustheid van de natuur nodig hebben.

Recent verscheen er een prachtige ”Stadsflora van de Lage Landen”, waarin talloze voorbeelden te vinden zijn. Juist die planten waarvan we het niet kunnen winnen, zijn ook natuur. De guldenroede of de berenklauw, het robertskruid en de haagwinde: het is ”onkruid” en juist als zodanig ook natuur. In deze ”Stadsflora” vind je liefdevolle, nauwkeurige beschrijvingen van honderden planten die onze steden bevolken – niet zelden tegen wil en dank van de mensen die hun straat graag netjes zien.

Er staan in deze ”Stadsflora” zelfs stadswandelingen, gericht op de wilde planten in de steden. Of neem de foto van Wim Vuik, die in en om Utrecht 60.000 straatputten op planten inspecteerde („Van de 60.000 Utrechtse putten bleken er 2000 begroeid, waarvan 325 met muurplanten.”) Toen de coronaperiode begon, ontstond er in diverse steden een nieuwe liefhebberij: botanisch stoepkrijten, waarbij mensen bij zelfs de nietigste plantjes tussen het plaveisel met stoepkrijt de naam noteerden. Dat is waartoe deze ”Stadsflora” aanspoort: de natuur niet (alleen) ver weg zoeken, maar (ook) dichtbij. Niet alleen de fragiele, beheerde natuur opzoeken, maar ook de robuuste natuur die op eigen benen staat. En reken maar dat je ook daarvan regelmatig versteld staat. De bloemrijke, niet al te technische teksten in de ”Stadsflora” zijn daarbij zeer behulpzaam.

Cumuluswolken

Een vergelijkbare benadering is te vinden in een ander recent verschenen boek: ”Dag en nacht. De hemel verklaard” van Helga van Leur en Govert Schilling. Dat boek gaat niet zozeer over wat we normaal gesproken als natuur beschouwen, maar over allerlei fenomenen die aan de hemel te zien zijn, van vliegtuigstrepen tot cumuluswolken, van de poolster tot het asgrauwe schijnsel van de maan. Net als de ”Stadsflora” is dit vooral een naslagwerk, dat zich richt op een lekenpubliek. En ook hierbij geldt: de schoonheid en de wonderen zijn niet per se ver weg en onbereikbaar (nou ja).

Neem het genoemde ”asgrauwe schijnsel”. Dat treedt op wanneer de maan als een klein sikkeltje aan de hemel staat maar het onverlichte deel van de maan ook te zien is. Hoe komt dat? De zon zendt licht uit, de aarde weerkaatst het en het weerkaatste licht van de aarde valt op de maan – waarna het weer op ons netvlies terechtkomt. Het is grandioos, maar je hoeft er niet voor naar de Alpen om het te zien, of naar de Oostvaardersplassen, of naar Posterholt.

Toen de corona-epidemie net losbarstte, ontstonden er utopische gedachten over de herontdekking van het lokale. Mensen zouden na corona niet meer het vliegtuig pakken, ze zouden hun eigen omgeving herontdekt hebben en die hebben leren waarderen. Het is maar zeer de vraag of daar iets van uitgekomen is. Maar het kan. De natuur is overal om ons heen, in de lucht en op de grond. We moeten haar alleen willen zien, die natuur die zo sterk is dat ze op eigen benen staat. De natuur die ons gedoogt, weerstaat of zelfs weerstreeft.

Boekgegevens

Stadsflora van de Lage Landen, Ton Denters; uitg. Fontaine; 448 blz.; € 34,95;

Dag & nacht. De hemel verklaard, Helga van Leur en Govert Schilling; uitg. Fontaine; 192 blz.; € 27,-

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer