Werkers in het katholieke Brabant
De eerste helft van dit jaar heb ik me onledig gehouden met het schrijven van de biografie van Petrus Immens. Een immense klus. Hoewel, misschien kwam het vooral omdat ik onverbeterlijk optimistisch ben bij het inschatten van tijd. Al is de optimist nog zo snel, de realiteit laat zich niet bedriegen. In ieder geval: het boek is nu klaar en kan precies 300 jaar na het overlijden van Petrus Immens verschijnen.
Ik kende Immens als schrijver van ”De godvruchtige Avondmaalganger” en als Middelburgse collega van Smijtegelt. Maar er was veel nieuw materiaal en ik werd bij het onderzoek geconfronteerd met een episode van de kerkgeschiedenis waarvan ik niet eerder had gehoord.
Het begon in 1629. Frederik Hendrik veroverde ’s-Hertogenbosch. Het ging niet alleen om macht, maar ook om religie. En al snel trokken gereformeerde predikanten de Meierij van Den Bosch in om het Woord van God onder de Brabanders te brengen. Maar dat viel niet mee. De sfeer in de Meijerij was puur vijandig. Soms werden de dominees gevangengenomen en ontvoerd. In Oirschot, het dorp waar Petrus Immens geboren zou worden, kwam in 1630 dominee Lambertus Schapenberg. De sfeer was zo vijandig dat hij door vijftig ruiters werd begeleid, en zich na tien dagen alweer terug moest trekken in Den Bosch. In 1648, na de Vrede van Münster, stuurde de zogenaamde grote kerkvergadering maar liefst 52 predikanten en een grote groep schoolmeesters naar de dorpen.
De vader van Petrus Immens was een van die 52 dominees. Een van de eerste dingen die hij deed, was op eigen kosten een doornhaag aanbrengen rond de pastorie. Hij had de verhalen gehoord van zijn collega’s. De predikant Arnoldus van Laren werd op 4 oktober 1648 bevestigd in Bladel. Nadat hij op de avond van zijn bevestiging in de dorpsherberg naar bed was gegaan, ontstond te middernacht een grote oploop. De ruiten werden ingegooid. Het eind van het liedje was dat de waardin verklaarde „dat ze voortaan niemand van de broederen begeerde te herbergen.” In Oerle en Oisterwijk durfde niemand naar de kerk te gaan omdat de dorpsgenoten kerkgangers bezwoeren dat ze economisch geboycot zouden worden. In Helmond werd een vrouw geslagen en in Boxtel werd er gericht door de ruiten van de pastorie geschoten naar de stoel waarop de predikant, Johannes Aelstius, gewoonlijk zat.
Toen Petrus Immens veertig jaar later zelf in Oirschot stond, gedroeg het merendeel van de dorpelingen zich nog steeds vijandig. Ze gingen tijdens de dienst, zelfs als het avondmaal was, met veel lawaai de grafzerken in de kerk lichten om een voorbereiding te doen voor de begrafenis. Een andere keer werd er tijdens de dienst expres kabaal gemaakt en het hielp niet om de mensen eruit te zetten en de kerkdeur af te sluiten: „het lopen en razen der papisten in onze kerk met hare klompen” ging buiten de kerk gewoon door.
Het moet moeizaam geweest zijn voor Petrus Immens, de andere dorpspredikanten en hun gezinnen in het rooms-katholieke Brabant. Nog steeds werken mannen en vrouwen in Brabant en Limburg, om daar met veel volharding en trouw te werken in de wijngaard van het Koninkrijk van God. Ze kunnen niet zonder ons gebed en onze betrokkenheid.
De auteur is mediator, coach en ondernemer.